← Part of the Collection:

Op zoek naar een tegenbeeld

Beelden uit Serge Daney: Itinéraire d’un ‘ciné-fils’ (Pierre-André Boutang & Dominique Rabourdin, 1992)

Hij wordt gemist. Na twee decennia lijkt de gapende leegte die hij heeft achtergelaten alleen maar groter te zijn geworden. De verankering van de consensusmaatschappij, de ontplooiing van de aandachtseconomie, het failliet van de cultuurkritiek: zelfs voor hen die niet behoren tot zijn generatie – getekend door het trauma van WOII, gepokt en gemazeld door de geest van mei 1968; zelfs voor hen die onmogelijk nog dezelfde kijk op audiovisuele cultuur kunnen delen – Cinema als thuiskomen, cinefilie als bewonen; ja, zelfs voor ons, vooral voor ons, kinderen van de netwerkcultuur, doorvoed met televisie, gedrenkt in postpolitiek, is het maar al te duidelijk dat er de voorbije decennia een spagaat is ontstaan in het kritische denken over beeld en wereld, beeldwereld en wereldbeeld. Is het dan toeval dat zijn werk nu pas opduikt in de Nederlandstalige contreien, op een moment waarop het ene gebied zwelgt in populistische retoriek, het andere dweept met nationalistische discoursen en alle mogelijke dissensie ondergedompeld lijkt te zijn in een overweldigende golf van onverschilligheid en banaliteit? Alsof elk weerwoord mankeert, elk tegenbeeld ontbreekt.

Een basiselement in de klassieke cinema: een shot nodigt uit tot een reverse-shot. Bij afwezigheid wordt de mogelijkheid om in te gaan tegen het vertoonde ontzegd. Elke vorm van ‘andersheid’ wordt geweerd. Het is net de opening naar het en de ander(e) die Serge Daney altijd heeft gezocht en verdedigd in zijn ultieme object van affectie, Cinema. Het is het verdwijnen ervan, in de maalstroom van de televisie- en informatiecultus, dat tijdens zijn laatste levensjaren uitgroeide tot zijn grootste bekommernis. Het probleem, aldus Daney, is niet dat er te veel beelden zouden zijn, maar wel te veel beelden die we reeds ontelbare keren hebben aanschouwd, beelden die zich gemakkelijk laten ontcijferen maar helemaal niks meer laten zien. “De schaarste aan beelden begint wanneer die twee samenhangende handelingen, zien en tonen, hun vanzelfsprekendheid verliezen en als het ware verzetsdaden worden.” Hij schreef het in 1991, als antwoord op de verslaggeving van de toenmalige Golfoorlog, een conflict dat niet enkel werd beslecht op het terrein, maar ook op televisie. Wat zich voor onze ogen afspeelde was een gecontroleerd mediaspektakel – inclusief trailers, dagelijkse live feeds en sequels – dat niets anders te kennen gaf dan haar eigen functioneren. Wat we te zien kregen waren geen beelden, maar louter ‘beeldmateriaal’, geen nieuws, maar ‘actualiteit’.

Hoe zou hij hebben gereageerd op de mediatisering van de aanhoudende crisis in het Golfgebied, dat een en al in het teken lijkt te staan van het management van angst en onveiligheid? Of op het succes van Avatar, een in oogverblindende special effects verhuld consumptieproduct dat politieke correctheid verwart met reactionaire logica? Op het al even bejubelde als zelfingenomen Melancholia, dat elke vorm van verantwoordelijkheidszin en strijdlust laat opgaan in het Grote Niets? Voor Daney, zelfverklaarde ‘ciné-fils’, kon de wereld uitgedrukt in films niet los worden gezien van de wereld die ze omringen. In het spoor van de aloude Franse cinefiele traditie beschouwde hij elke film als de uitdrukking van een standpunt, een visie op de wereld die het werk tegelijk legitimeert en organiseert. “De film is een kunst van het tonen. En tonen is een gebaar, een gebaar dat dwingt om te zien, om te kijken. Zonder dat gebaar zijn het slechts plaatjes. Maar als er iets is getoond, moet iemand ook voor ontvangst tekenen.” De kritiek was voor Daney zijn manier om de bal terug te spelen; niet zomaar als pass, maar als voorzet, als vrijgeleide naar nieuwe horizonten. Kritiek als antwoord op een décalage tussen filmmaker en kijker, tussen zij die beelden maken en zij die ze gadeslaan, vertrekkende vanuit een paradoxale speelruimte tussen begeestering en vervreemding, tussen betrokkenheid en weerstand.

Cinema als moraal. Daney zelf situeert het ontwaken van zijn attitude bij het lezen van een artikel van Jacques Rivette. In dat stukje, over het Holocaust-drama Kapò, werd slechts een enkele scène beschreven: “het shot waarin Riva een einde aan haar leven maakt door zich in het prikkeldraad dat onder stroom staat te storten; iemand die op dat moment besluit een voorwaartse rijder te maken om het lijk opnieuw te kadreren vanuit een laag standpunt, zodat de geheven hand precies in een hoek van zijn laatste kader eindigt, zo iemand verdient de diepste minachting.” Deze veroordeling – de ultieme scherpstelling van Jean-Luc Godards fameuze dictum “de travelling is een ethische kwestie” – was Daney’s zero point, het axioma dat zijn denken en schrijven heeft bepaald. In dit artikel – over een film die hij nooit heeft gezien – vond Daney alles terug wat zijn cinefiele houding zou blijven voeden: het discours van de Cahiers du Cinéma familie, die ook de zijne zou worden, een afkeer van filmische mooidoenerij, een klemtoon op het esthetische en ethische juist-zijn, en bovenal, een besef van de intieme verhouding tussen cinema en geschiedenis – zijn cinema, zijn geschiedenis. Het moment waarop hij besefte dat beide op hun laatste benen liepen, was toen hij de televisie-uitzending van USA for Africa zag. Beelden van verzadigde zangers vermengden zich met die van stervende kinderen: een genadeloze upgrade van zijn ‘rijder uit Kapò’. Alsof niets was veranderd.

Voornoemde artikels zijn nu voor het eerst in het Nederlands beschikbaar in twee simultaan uitgegeven boekjes. Volharden is de titel van Daney’s postuum verschenen ‘cinebiografie’, dat behalve De rijder uit Kapò – oorspronkelijk een bijdrage voor het tijdschrift Trafic, zijn geesteskind en bestendige nalatenschap – ook een ontroerend interview met kompaan Serge Toubiana omvat. Het scenario van zijn leven, een geschiedenis van Cinema: van 1944, het jaar van Roma, città aperta en de ontdekking van de concentratiekampen, tot 1992, toen de contouren zichtbaar werden van een wereld ‘zonder cinema’; “dat wil zeggen”, schreef hij, “zonder het gevoel deel uit te maken van de mensheid vanuit een extra land dat cinema heet.” Het volharden – in het vertrouwen, in het verzet – vormt ook het kloppend hart van het tweede boekje, Een ruimte om in te bewegen, dat een doordacht samengestelde bloemlezing biedt van de stukken die Daney schreef voor Cahiers du Cinéma in de jaren 1960-1970 en het dagblad Libération vanaf de jaren 1980. Zijn eigen werk wordt erin gekaderd door een handvol artikels van enkele van zijn stamvaders (Rivette), erfgenamen (Olivier Assayas) en spitsbroeders (Godard). Het is die laatste die hem ooit heeft vereeuwigd in het pantheon der allergrootsten: “Daney vertegenwoordigt voor mij het einde van de kritiek zoals ik die begrijp, en die ik laat beginnen bij Diderot, van D naar D, van Diderot naar Daney.”

“De vraag die zich stelt in deze lijzige tijden”, schreef Daney in een van zijn laatste dagboekaantekingen, “is: Wat kan weerstand bieden? Wat kan weerstaan aan de markt, de media, angst, cynisme, achterlijkheid, onwaardigheid?” Het zijn de woorden van iemand die zich altijd heeft afgezet tegen het consensusdenken: tegen het commerciële spektakel van formulefilms, het programmatorische vulsel op televisie, de retrocessieve esthetisering van Kapò, de zelfvoldane prefab van Le grand bleu, de cynische beredeneerdheid van de Benetton campagnes. Over die laatste schreef hij: “in een periode waarin tegenstellingen niet langer als drijvende krachten van wat dan ook fungeren, dreigt de onder freudianen welbekende compromisvorming de voornaamste troop van de menselijke communicatie te worden.” Het idee van tegenmacht, zo essentieel voor de generatie van Daney, leek in het begin van de jaren 1990 als het ware verdampt, opgegaan in een modus vivendi die volledig had gebroken met “die ‘dertig roemrijke jaren’ na de oorlog, toen er zo’n sterke behoefte bestond aan ontvoogdingen en ‘bevrijdingen’ allerhande”. Dertig jaar, van Rosselini tot de dood van Pasolini, die ook het hart vormden van de moderne cinema, de cinema van wreedheid en mededogen die hem heeft geleerd om onophoudelijk naar het andere te zoeken. Cinema als gemeenschappelijke ruimte voor dissensie, van delen en verdelen, dromen en waken: echo uit een andere tijd. Onmogelijk object van verlangen, onhoudbare belofte van vertrouwen. Noodzakelijk.

Deze tekst verscheen in geredigeerde versie in OPEN, Cahier voor kunst en het publieke domein, december 2011.

Volharden en Een ruimte om in te bewegen verschenen bij Octavo.

 

Beelden uit Serge Daney: Itinéraire d’un ‘ciné-fils’ (Pierre-André Boutang & Dominique Rabourdin, 1992)

ARTICLE
16.10.2013
NL
In Passage, Sabzian invites film critics, authors, filmmakers and spectators to send a text or fragment on cinema that left a lasting impression.
Pour Passage, Sabzian demande à des critiques de cinéma, auteurs, cinéastes et spectateurs un texte ou un fragment qui les a marqués.
In Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.
The Prisma section is a series of short reflections on cinema. A Prisma always has the same length – exactly 2000 characters – and is accompanied by one image. It is a short-distance exercise, a miniature text in which one detail or element is refracted into the spectrum of a larger idea or observation.
La rubrique Prisma est une série de courtes réflexions sur le cinéma. Tous les Prisma ont la même longueur – exactement 2000 caractères – et sont accompagnés d'une seule image. Exercices à courte distance, les Prisma consistent en un texte miniature dans lequel un détail ou élément se détache du spectre d'une penséée ou observation plus large.
De Prisma-rubriek is een reeks korte reflecties over cinema. Een Prisma heeft altijd dezelfde lengte – precies 2000 tekens – en wordt begeleid door één beeld. Een Prisma is een oefening op de korte afstand, een miniatuurtekst waarin één detail of element in het spectrum van een grotere gedachte of observatie breekt.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati zei ooit: “Ik wil dat de film begint op het moment dat je de cinemazaal verlaat.” Een film zet zich vast in je bewegingen en je manier van kijken. Na een film van Chaplin betrap je jezelf op klungelige sprongen, na een Rohmer is het altijd zomer en de geest van Chantal Akerman waart onomstotelijk rond in de keuken. In deze rubriek neemt een Sabzian-redactielid een film mee naar buiten en ontwaart kruisverbindingen tussen cinema en leven.