De scène van Frans van de Staak
Frans van de Staak (1943), cineast, graficus. Volgde vanaf 1963 de Nederlandse Filmacademie. Maakte vanaf 1964 films die hij, met behulp van de BKR, veelal zelf kon financieren. Eerste lange film: De onvoltooide tulp (1980). Daarna volgden: Er gaat een eindeloze stoet mensen door me heen (1981), Op uw akkertje (1982), Het vertraagde vertrek (1984) en Windschaduw (1986). Van de Staak schreef zijn scenario’s samen met onder anderen Gerrit Kouwenaar, Jacq Firmin Vogelaar en Lidy van Marissing. Hoogstwaarschijnlijk is op het komende Film Festival Rotterdam zijn nieuwste film te zien, Ongedaan gedaan.

Ik zou eigenlijk twee scènes willen noemen. De eerste is een moment uit L’avventura van Antonioni. Die film zag ik toen ik een jaar of achttien moet zijn geweest. Het was de film die me ertoe aanzette echt naar de Filmacademie te willen. En in het bijzonder de scène op het eind, waarin Monica Vitti ontdekt dat haar minnaar met een hotelhoertje op de divan ligt. Ze is onthutst en rent van hen weg, dwars door het immense hotel heen. Dan voel je dat al die afstanden die in de film zijn afgelegd, dat voortdurende zoeken naar zijn spoorloos verdwenen ex-minnares, zich plotseling kristalliseren in dat ene moment. Er wordt een soort streep onder gezet.
Misschien kan ik met een zijsprongetje verduidelijken wat ik bedoel. In Het oog boven de put van Johan van der Keuken heb je het moment waarop een schoolmeester zich gaat afspoelen in een rivier. Je ziet eerst dat hij de hele dag les heeft gegeven en pas daarna zie je hem naar de rivier lopen. De afstand die hij aflegt is niet enkel een afstand meer. Je voelt dat die man die hele dag lesgeven met zich meedraagt. Hij loopt niet zomaar die afstand. Die afstand is meer dan alleen maar meters. Daar zit al dat lesgeven in.
In L’avventura komt hij achter haar aan. Buiten, bij een bankje, huilen ze beiden. Dat huilen is heel ontroerend, maar eigenlijk vond ik dat rennen van haar nog veel mooier. Hoe al die afstanden, al die zoektochten in de film, culmineren in deze ene scène. Hoe deze scène door al het voorgaande wordt ingevuld.
Je hebt in een film vaak een aantal losse momenten die op zich niet zoveel betekenen. En dan ineens is er een scène die al die losse touwtjes naar zich toetrekt en vastzet in een beweging van iemand in een ruimte.
Maar waar ik eigenlijk naartoe wil, is een moment uit een film van Murnau, ik meen Nosferatu, maar ik weet het niet zeker. De fascinatie van dat moment ligt in het verlengde van L’avventura, maar is toch iets anders. Ik zag de film een paar jaar later, vlak na de Filmacademie. Het gaat eigenlijk alleen om het beeld van een man die door een dorpje loopt. Dat is eigenlijk alles. Ik ben totaal vergeten wat er is gebeurd. Ik herinner me alleen heel precies dat beeld van die man. Die loopt niet op het scherm, maar door het dorpje. Dat heeft bij mij destijds een filmische schok teweeggebracht die ik nooit zal vergeten.
Die man legt een afstand af die op het scherm onmogelijk is. Film is een plat vlak. Afstanden bestaan niet. Ja, als je iemand in de film van links naar rechts laat lopen en je laat die afstand net zo groot zijn als het doek, dan kan het. Bij Murnau liep die man overigens ook niet van links naar rechts, maar naar de camera toe. Natuurlijk bestaat er een afstand in het beeld die herinnert aan afstanden in de werkelijkheid. Maar dan blijft het een afbeelding van die afstanden.
Wat me zo intrigeert is dat dat platte vlak tot leven komt, diepte krijgt, door al die afstanden die gedurende de film overbrugd worden, door de opeenvolging van al die bewegingen. Acteurs die elkaar ontmoeten en weer verlaten, enzovoort. Die afstanden krijgen een substantie alsof ze werkelijk bestaan.
Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat je in een film op een gegeven moment op een punt komt waar al die afstanden echt bestaan, als tijd. De enige manier waarop film afstanden kan weergeven, is door ze om te zetten in tijd, in duur. Dat is wat film probeert: de meters uit de werkelijkheid omzetten in duur. Het liefst zou ik zeggen muzikale duur.
Waarom? Omdat je net als bij muziek te maken hebt met opeenvolgende elementen. Je zit met een ordening. Als je een scène uit een film zou knippen, zou ze die werking verliezen. Als je in Het oog boven de put bijvoorbeeld niet weet dat die man de hele dag les heeft gegeven, dan werkt die wandeling naar de rivier niet meer. Omdat je het uit zijn context licht. Ik zou het ook muzikaal willen noemen omdat dat zowel abstract als poëtisch is. Het gaat namelijk niet om een puur technische kwestie. Het werkt niet per definitie. De film moet die afstand tot leven brengen. Er moet iets gebeuren, er moet iets beleefd worden in die afstanden.
Bij Murnau weet ik eigenlijk niet meer precies wat er aan voorafging; maar dat ik plotseling de mogelijkheid van muzikale duur ontdekte, is me altijd bijgebleven. Dat drong toen ineens tot me door. Terwijl ik de momenten waarop ik tijdens films moet huilen of lachen meestal direct weer vergeet.
Deze tekst verscheen oorspronkelijk Skrien, nr. 163 (dec-jan 1988-89).

