Passage: Cristina Fernandes
“Dat de cinema ten onder gaat, dat is de enige cinema.
Dat de wereld ten onder gaat, dat hij ten onder gaat, dat is de enige politiek.”1
Dit is misschien wel de meest gedurfde uitspraak die ik ben tegengekomen, omdat ze gewelddadig is en verder gaat dan het domein van de cinema. Ze verschijnt als een stem in de woestijn, gericht aan niemand en aan iedereen tegelijk. Duras schreef dit aforisme in 1977 in Le camion, het boek dat niet alleen het scenario van de film bevat, maar ook drie teksten die het project presenteren, gevolgd door een prachtig interview met Michelle Porte. Het is een literair en essayistisch object als geen ander, een meesterwerk van filmkritiek, een goed bewaard geheim.
In deze ontembare bladzijden ontdekken we een vrouw die zegt wat ze denkt, filmt zoals zij wil en niet langer iets te verliezen heeft. Werkend in de marges en met woorden, geeft Duras de voorkeur aan dwalen zonder bestemming. Ze weet niet waar ze heen gaat, zegt ze, maar ze zal niet accepteren dat men haar het recht op intelligentie of op haar eigen tegenstrijdigheden ontzegt – wat een mooie definitie van vrijheid! Op een bepaalde manier was ze altijd een buitenstaander in de cinema, iemand afkomstig uit de literatuur die niet werd geaccepteerd door “de geheimagenten van de cinema, degenen die hem bewaken, die zeggen: hier het beeld, geen tevergeefse woorden”. Misschien was het juist dat buitenstaanderschap dat haar tot zulke rebelsheid dreef. Cinema kan alleen blijven bestaan als die zich losmaakt van de monetaire ketenen die haar domineren en onderdrukken, zegt ze. Einde verhaal. Een gedurfde oproep, zonder twijfel, hoewel de liftende vrouw langs de weg die elke nacht haar leven opnieuw uitvindt ons laat zien dat een daad van waanzin een daad van liefde kan zijn – de grootste van allemaal. In de tweede tekst voor Le camion schrijft Duras: “Cinema ziet al de woestijn van de cinema voor zich. Weelderig, in termen van miljarden, probeert cinema, via financiële middelen die concurreren met die van oliehandel en verkiezingscampagnes, zijn kijker opnieuw te ontdekken.”
Bijna vijftig jaar geleden zag Duras al dat opgeblazen productiemiddelen de oorzaak waren van een algemene en voortschrijdende decadentie; cinema moest aan deze verzwakking ontsnappen die haar van de mensen en het leven verwijderde, en weer toestaan dat de wind opnieuw waait (Jean-Marie Straub keert Hobbes’ gedachte om en zegt: “de wind is niets anders dan de geest”). De betekenis is duidelijk en urgent: om weerstand te bieden is het nodig geld en zekerheden los te laten, een stap in het duister te zetten. Je laten verliezen is de enige voorwaarde waaronder cinema mogelijk is. Misschien verschijnt dan een nieuwe vreugde en nog iets anders waarvan we nog niet weten wat het is. Het vonnis komt uit het begin der tijden, het is cinematografisch en politiek. Allesomvattend. In de geest van Hölderlin (door Manuel Gusmao volkomen terecht omschreven als “dichter voor tijden van ontbering”) stelt Duras: “Dat de cinema ten onder gaat, dat is de enige cinema.”
- 1“Que le cinéma aille à sa perte, c’est le seul cinéma. Que le monde aille à sa perte, qu’il aille à sa perte, c’est la seule politique.” Marguerite Duras, Le cinéma que je fais : écrits et entretiens, reds. François Bovier en Serge Margel (Parijs: P.O.L éditeurs, 2021).
Beeld uit Le camion (Marguerite Duras, 1977)