De man die zijn haar kort liet knippen

De man die zijn haar kort liet knippen (André Delvaux, 1966)

Aan de uitnodiging om – als auteur van de roman (aan scenario en film heb ik niet meegewerkt) – mijn mening neer te schrijven over André Delvaux’ verfilming van mijn Man die zijn haar kort liet knippen, voldoe ik tegelijk graag en ongraag. Graag om hulde en dank te betuigen aan Delvaux, ongraag omdat het altijd kies is zich te uiten omtrent een aangelegenheid waarin men persoonlijk betrokken is. 

De vraag komt hierop neer: acht ik mij als auteur gediend of verraden? Mijn antwoord luidt: gediend. Aan wie daar anders over mocht denken, wil ik het volgende ter overweging geven. Vooreerst deze algemeenheden: geen sant in eigen land (de eerste stemmen uit Frankrijk zijn echter bijzonder lovend!) – en: als er iets stáát (vrucht van liefde en hard werk) is het voor een derde al te gemakkelijk zich op te werpen als de verplaatser van een komma. Dat moet een (jong) cineast zo goed ervaren, helaas, als een (zelfs ouder) schrijver.

Wat speciaal de film en deze film betreft, mag ik eraan herinneren dat mijn roman verscheen in 1947, veel is herdrukt en vaak vertaald. M.a.w. velen hebben hem gelezen. En wat gebeurt er bij het lezen? Literatuur is, als woordkunst, een abstracte kunst. Hoe fijn een auteur ook een gezicht, een landschap, een situatie beschrijft, de lezer maakt zich daar altijd een eigen voorstelling van. In zijn verbeelding verfilmt hij het boek een eerste maal. En daar er wel geen twee gelijke mensen op aarde te vinden zijn, is het onontkoombaar dat, wanneer die lezer toeschouwer wordt van een echte verfilming, zijn eigen voorstelling en die van de cineast enigermate tegen elkaar gaan aanbotsen.

Wat mij betreft, heb ik natuurlijk eveneens mijn eigen voorstelling van mijn roman, temeer daar die zoals alle boeken ten dele uit de werkelijkheid komt en dus, vóór de abstractie, reeds een gelaat bezat. Welnu, ik heb Delvaux’ film herhaaldelijk gezien. De eerste maal heeft de „botsing” onvermijdelijk plaatsgehad, maar ze was zacht; en de tweede maal was ik reeds helemaal gewonnen. Delvaux’ voorstelling en de mijne s’étaient épousées, wat toch alleen maar kan doordat zij, bij alle verschil, niet strijdig zijn. In een huwelijk is men uiteraard in geslacht etc. verschillend, maar dank zij de aantrekkingskracht van een vreemde vermaagschapping gaat men in elkaar op.

Verder: een film duurt anderhalf uur, mijn roman telt honderden bladzijden, reken maar uit hoeveel uur lectuur dat is. Altijd moet dus de film naar een roman een digest zijn, met het schematische van dien. Maar dat is niet noodzakelijk een gebrek, want dan zou een sonnet, die roman in veertien versregels, wel een heel kreupel ding zijn. Het komt erop aan hoé je schematiseert en wát je ten slotte in 14 regels brengt. Als auteur kan ik getuigen (en het is welbekend hoe auteurs nochtans aan het minste detail van hun vele bladzijden hangen) dat Delvaux in anderhalf uur het wezenlijke van mijn boek heeft weergegeven, mét vaak pregnante details. Dat wezenlijke is een magisch-realistisch verhaal over de beproevingen der schepping, over de schoonheid van de paradeigmata uit Platoon’s hemel, over menselijke liefde tot in de dood, en over de barmhartigheid van een juridische en wetenschappelijke leugen. Onze wereld is wreder èn schoner dan in de bekrompen voorstelling van een paar groene of grijze nozems. Dat heeft Delvaux heel trouw en pakkend uitgebeeld. 

Ten slotte: er zijn makkelijke en moeilijke films, films van ontspanning of inspanning, „letterkundige” films (lees: intellectuele) en andere. Men weet uit mijn filmatiek dat ik een en ander bijna gelijkelijk kan waarderen: als het maar met liefde en vaardigheid is gemaakt, kan alles ons verrijken, ook door zijn afwisseling. Gevleugeld is voor mij de uitspraak van die Franse filmoloog die heeft gezegd: “il n’a pas un cinéma, il y a des cinémas”. Delvaux heeft ons een moeilijke, intellectuele, metafysische film gebracht (daarom vonden sommigen hem lang ondanks zijn strakke gebaldheid, traag ondanks zijn wonderlijke vlotheid, koel ondanks zijn sidderingen in huid en ziel) – wat zijn recht is en zelfs een beetje zijn plicht, wanneer men het boek recht wil laten wedervaren. Een fair kijker, na dat vastgesteld te hebben, zegt dan ook: goed, dit is bridge en geen whist – en speelt mee volgens de regels van het bridgespel.

Men weet verder uit mijn filmatiek dat ik geen liefhebber ben van de nouvelle vague. Wel, Delvaux heeft me overgehaald, hij heeft een geëvolueerde nouveau film ingelijfd bij het klassieke patrimonium van de zevende kunst. Senne Rouffaer is Shakespeareaans, Beata Tyszkiewicz heeft de teder-harde adel van het eeuwige vrouwelijke, Hector Camerlynck (Prof. Mato) is de mens van wetenschap, die zelfs een kreng weet te transsubstantiëren tot een goddelijke formule; en de muziek van Freddy Devreese is echte filmmuziek. Ik denk verder aan prachtige vondsten van Delvaux (bijv. de overgang van het schoolfeest naar tien jaar later: een rijopname langs de schamele straat waar de advocaat-af thans woont); aan zeer zuivere beelden (het slot!) en geweldig grijpende momenten (de knieval na het schot en de kreet van Govert tot de geneeskundigen: niet snijden!). Delvaux geeft een superieur beheerste interpunctie aan zijn lyriek; pathetiek en understatement zijn daarin meesterlijk uitgebalanceerd. 

Daarom zeg ik: dank; nee, ik voel me niet verraden maar gediend; ik sta volkomen achter Delvaux. 

Dat hij ook zijn zwakheden heeft? Goddank, zijn film zou anders geen mensenwerk zijn, d.i. van een mens en voor de mensen. De muze is geen delfstof, geen vloeistof, geen gas – zij heeft onze gedaante, ons hart, onze geest. Delvaux heeft ze met vrucht bezocht. Hun kind is me dierbaar. En dat is ook het oordeel van het publiek, dat zich in onze steeds mondiger tijd steeds minder gaat kreunen aan de kritiek. 

Beeld uit De man die zijn haar kort liet knippen (André Delvaux, 1966)

 

Deze tekst verscheen oorspronkelijk in Johan Daisne, De Man die zijn haar kort liet knippen (Antwerpen: Manteau Antwerpen, 1983), 18e editie, VIII-X.

Met dank aan Manteau.

 

Seuls: Un soir, un train vindt plaats op donderdag 30 november 2022 om 20:30 in KASKcinema, Gent. Meer informatie over het evenement vindt u hier

ARTICLE
30.11.2022
NL
In Passage, Sabzian invites film critics, authors, filmmakers and spectators to send a text or fragment on cinema that left a lasting impression.
Pour Passage, Sabzian demande à des critiques de cinéma, auteurs, cinéastes et spectateurs un texte ou un fragment qui les a marqués.
In Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.
The Prisma section is a series of short reflections on cinema. A Prisma always has the same length – exactly 2000 characters – and is accompanied by one image. It is a short-distance exercise, a miniature text in which one detail or element is refracted into the spectrum of a larger idea or observation.
La rubrique Prisma est une série de courtes réflexions sur le cinéma. Tous les Prisma ont la même longueur – exactement 2000 caractères – et sont accompagnés d'une seule image. Exercices à courte distance, les Prisma consistent en un texte miniature dans lequel un détail ou élément se détache du spectre d'une penséée ou observation plus large.
De Prisma-rubriek is een reeks korte reflecties over cinema. Een Prisma heeft altijd dezelfde lengte – precies 2000 tekens – en wordt begeleid door één beeld. Een Prisma is een oefening op de korte afstand, een miniatuurtekst waarin één detail of element in het spectrum van een grotere gedachte of observatie breekt.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati zei ooit: “Ik wil dat de film begint op het moment dat je de cinemazaal verlaat.” Een film zet zich vast in je bewegingen en je manier van kijken. Na een film van Chaplin betrap je jezelf op klungelige sprongen, na een Rohmer is het altijd zomer en de geest van Chantal Akerman waart onomstotelijk rond in de keuken. In deze rubriek neemt een Sabzian-redactielid een film mee naar buiten en ontwaart kruisverbindingen tussen cinema en leven.