Elke film is een sociale documentaire
Ter gelegenheid van de recente uitgave van het verzameld werk van André Bazin (1918-1958) door Éditions Macula zal Sabzian de komende maanden negen teksten van de Franse filmcriticus publiceren die hij schreef tussen 1947 en 1957, zowel het origineel als in Nederlandse en Engelse vertaling. Bazin wordt weleens de “uitvinder van de filmkritiek” genoemd. Hele generaties filmcritici en filmmakers, niet in het minst die verbonden met de Nouvelle Vague, zijn schatplichtig aan zijn schrijfsels over film. Bazin was geen criticus in de klassieke zin. François Truffaut zag in hem een “écrivain de cinéma”, iemand die films eerder trachtte te beschrijven dan te beoordelen. Voor Jean-Luc Godard was Bazin een “filmmaker die geen films maakte maar die cinema maakte door erover te praten, als een leurder”. In het voorwoord van de Engelse vertaling van Qu’est-ce que le cinéma ? ging Jean Renoir nog een stapje verder door Bazin te omschrijven als degene die “de cinema het patent van koninklijkheid bezorgde, net zoals de dichters uit het verleden hun koningen hadden gekroond”. Bazin begon in 1943 over film te schrijven en was in 1951 samen met Jacques Doniol-Valcroze en Joseph-Marie Lo Duca oprichter van het legendarische filmtijdschrift Cahiers du Cinéma. Hij was bekend voor zijn pleidooi voor realisme als een cruciale operator van cinema. Film opent een “venster op de wereld”, aldus Bazin. Zijn geschriften zouden ook belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de auteurstheorie. Tot aan zijn dood was hij redacteur van Cahiers.
Het realistische lot van cinema – met zijn aangeboren fotografische objectiviteit – is fundamenteel dubbelzinnig, aangezien het toelaat om het fantastische te “realiseren”. Net zoals in een droom. Het droomkarakter van cinema, gekoppeld aan de illusoire aard van zijn beeld en zijn lichtjes hypnotische werking, is niet minder essentieel dan zijn realisme.
In zekere zin kan cinema niet liegen en kan elke film beschouwd worden als een sociale documentaire. Voor zover hij voldoet aan de droombehoeften van de massa, wordt een film zijn eigen droom. Het enige objectieve criterium is succes. Elke producent die een film maakt die aanspreekt, heeft een soort imaginaire leegte weten te vullen waarin zijn film past als gegoten. Commercieel gezien is een goede producent degene die de nog onontgonnen droomgaten van het publiek weet te detecteren en die vervolgens snel dicht.
Het klopt dat reclame en de door zorgvuldig gestuurde producties veroorzaakte erosie op voorhand al de noodzakelijke gaten kunnen graven. Maar als droom verbergt cinema zijn ultieme realiteit dus achter uiterlijkheden die slechts symbolen zijn. Net als in een droom is er niets helemaal toevallig in cinema en is er niets helemaal vals. Het klopt niet dat het Franse of Amerikaanse volk niet hoeft te werken en in luxueuze, met driedelige marmeren trappen uitgeruste appartementen woont waar de telefoons, onvindbaar voor jullie en voor mij, minstens van wit bakeliet zijn. Maar het klopt wel dat een geheime demon in het hart van ieder van ons de schandelijke hoop op dit sociale paradijs levend houdt.
Het klopt niet dat Amerikaanse typistes met de zoon van de baas-miljardair trouwen, maar het klopt wel dat de mythe van Assepoester de Amerikaanse beschaving domineert en dat miljoenen typistes zich in hun dromen laten kidnappen door de enige prins op het witte paard van de moderne stad.
In plaats van door een analyse kan de geheime werkelijkheid van cinema eerder onthuld worden door een sociologische psychoanalyse. Des te geheimer, daar de meest onzinnige dromen er de valse geloofwaardigheid aannemen van de bestaande werkelijkheid. De sociale, politieke, morele en tot slot esthetische waarde van een film hangt dus af van zijn impliciete beweringen.
Hieruit volgt dat als we een filmcultuur niet enkel definiëren aan de hand van de kennis van een aantal technische, historische en artistieke feiten, maar ook aan de hand van de bewustwording van onze dromen, onze illusies, en, ik zou durven zeggen, onze collectieve boosaardige gedachten, dat elke film, goed of slecht, realistisch of verfijnd, een onvervangbare sociale documentaire is.
Het publiek verdedigen tegen dit bewustzijnsmisbruik, het publiek uit zijn droom wekken, voor en met het publiek zelfs de zevende sluier wegnemen die het eigen onbewuste verlangen maskeert, het publiek op die manier helpen zijn genot waarde toe te kennen op basis van wat het verbergt, het publiek tegelijkertijd leren om te verwerpen wat zijn bewustzijn niet kan toegeven eenmaal het het begrepen heeft; het publiek attent maken op de behoeften of illusies die in hem zijn gecreëerd als een soort marktplaats met als enig doel de opiumhandelaars een afzetmarkt te bezorgen voor hun drugs; in het ontwerp van de beelden, een raadsel waarin je gevraagd wordt vooral niet naar de boze wolf te zoeken, de berekende verzinsels tonen waarvan een productieconsortium, een Staat of zelfs een beschaving of een cultuur het publiek wil doen geloven dat het zijn verlangens zijn; dat is, onder andere, het doel van een filmcultuur die ook de dimensie van het publiek in rekening brengt en waarover het groeiend aantal filmclubs ons eindelijk hoop geeft.
Deze tekst verscheen oorspronkelijk als ‘Tout film est un documentaire social’ in Les Lettres françaises, 166 (juli 1947) en recent in Hervé Joubert-Laurencin, red., André Bazin. Écrits complets (Parijs: Macula, 2018).
Met dank aan Yan Le Borgne.
© Éditions Macula, 2018