← Part of the Issue: Beschreven cinema

Waarom wij de beste televisie en daarom de slechtste cinema hebben

VERTAALD DOOR TRANSLATED BY TRADUIT PAR Sis Matthé

(1) Een televisie wordt ingestampt in Angst essen Seele auf (Rainer Werner Fassbinder, 1974)

Een nieuwe film die niet als puur speculatieobject is gemaakt, maakt bij ons enkel kans om in de bioscoop vertoond te worden indien hij voldoet aan een van drie voorwaarden:
Ten eerste, indien de wereldwijde rechten in het bezit zijn van een Hollywood-concern, wat in de regel betekent dat het concern betrokken is bij de productie van de film.
Ten tweede, indien hij vooraf al op de televisie is uitgezonden.
Ten derde, indien hij uit Andy Warhols Factory komt.

Dan bestaat er een kans:
In het eerste geval, dat de film wordt uitgebracht door het Duitse filiaal van het Hollywood-concern (La sirène du Mississipi, Easy Rider, Topaz, La caduta degli dei (Götterdämmerung), The Arrangement, Satyricon, Zabriskie Point).
In het tweede, dat de distributeur Neue Filmkunst Walter Kirchner hem minstens in de eigen bioscopen (negen in zes steden) overneemt ter verdere exploitatie (Le gai savoir, Sedmikrásky, Antonio das Mortes).
In het derde, dat Constantin Film hem koopt (Flesh, binnenkort waarschijnlijk Lonesome Cowboys, Blue Movie).

Maar zelfs dat is niet zeker!
Robert Bressons Une femme douce werd door Paramount aangekondigd en terug ingetrokken. United Artists, dat vroeger elk jaar de nieuwe Truffaut en de nieuwe Bergman uitbracht, heeft L’enfant sauvage ingetrokken en En passion niet eens aangekondigd.
Bergmans Riten, Godards One Plus One, Bertolucci’s Partner. en films van Rohmer, Chabrol, Skolimowski en Jancsó werden op televisie vertoond, maar niet één keer in de Kirchner-bioscopen.
Constantin Film brengt alleen de “commerciële” Factory-films en laat de vroegere, radicalere films over aan de televisie en de “underground”.

En wat al helemaal niet meer bestaat:
Dat in Frankrijk, Italië, Hongarije of Brazilië of in Duitsland zelf iemand een film maakt en dat een Duitse distributeur hem koopt en hem een jaar of twee na de opnames in de bioscoop verdeelt. Dit – de logica zelve eigenlijk – was bij ons nooit de regel, maar er was een tijd dat het met twaalf à twintig films per jaar wel gebeurde. Veel films werden ingekort, bijna allemaal werden ze gedubd. Maar sommige werden niet ingekort of gedubd, en af en toe deed men bij het dubben moeite.
De logica zelve, in Parijs, Londen, Zürich en Brussel nog steeds de regel, komt bij ons vandaag helemaal niet meer voor.

Dat hebben we ook een tijdlang geloofd en verspreid: dat de cinema nu op televisie plaatsvond, dat Der besondere Film en Das Film-Festival en de ARD-programma’s de taken van de premièrebioscopen, studiotheaters en filmclubs hadden overgenomen. Films die vroeger maar door een paar honderdduizend bioscoopbezoekers gezien konden worden, of door misschien maar vijftigduizend filmclubleden, en zelfs een aantal films die deze kans nooit kregen, bereikten via de televisie meerdere miljoenen mensen. Een paar cruciale filmvrienden in tv-redacties leken meer te kunnen uitrichten dan een hoop welwillenden gedurende een paar jaar in de filmindustrie.

Een bioscoopfilm op tv – wat is dat? Zelfs als het geen kleurenfilm is die je, zoals negen op de tien kijkers, alleen in zwart-wit kan zien. Zelfs als hij niet bedoeld was voor Super- of Cinemascope en nu is bijgeknipt. Zelfs als hij niet verduitst is maar, zoals af en toe bij programma op het derde net, getoond wordt in zijn originele versie of als het een stille film is die per uitzondering aan de juiste beeldfrequentie loopt. Ook dan is een film op televisie slechts de echo van een film die je in de bioscoop hebt gezien.

“De cinema is een groot hoofd in een klein theater”, zei Malraux. In de cinema wordt de geprojecteerde ruimte het echte innerlijk van de kijker. Het televisiebeeld maakt deel uit van zijn huiselijke omgeving en is zelf geen ruimte. Zonder uitwendige en inwendige contouren, met een ronde, vage rand, arm aan nuances en contrasten, “licht door” en niet “licht op”, zoals McLuhan zegt, als een patrijspoort in de kamermuur is het televisiebeeld slechts een symbool van wat het afbeeldt. Wat niet onmiddellijk als betekenis kan worden gelezen, wat verder gaat dan dat, alle poëzie wordt erin onzichtbaar of een storend versiersel. Films die met herkenbaarheid werken, verhalende films, komen de televisie tegemoet. Hitchcock verliest er minder kracht dan Sternberg. De mogelijkheden van televisie liggen niet in maar tussen de beelden en tussen de beelden en het geluid. Anders dan in de bioscoop gaat het gesproken of geschreven woord niet op in het beeld, maar grijpt het woord het beeld vast om het te laten zien, maakt het er een element van een retorische figuur van. Televisie is taal, geen spektakel. Televisie is bemiddeling, vertelling. Zelfs als een gebeurtenis “live” wordt uitgezonden, maakt de televisie er een vertelling van, een symbool. Verleden, licht, ruimte, beweging, tijd: je moet ze in de bioscoop ervaren hebben om ze op het scherm te herkennen. Dat zou ook een kans kunnen zijn: misschien wordt de filmkijker pas bij de video’s op het televisiescherm echt de “verstrooide onderzoeker” [“zerstreute Examinator”] van Walter Benjamin.

Het bewustzijn van de programmamakers en vooral van de televisiekritiek over het medium waarmee ze te maken hebben, is nog erg gering. Televisie maakt blindelings gebruik van wat cinema, theater, politiek en andere media produceren. Wat televisie zou kunnen zijn? Niemand staat meer weigerachtig tegenover deze vraag dan de televisie. Zelf onproductief maakt de televisie zich enkel meester van de filmgeschiedenis om haar te benutten en er worsten van te draaien. Dit geldt zowel voor de vormen die door de cinema zijn ontwikkeld als voor de films zelf, de oude films uit de tijd van voor de opkomst van de televisie en de nieuwe films die in weerwil van de televisie nog tot stand komen – elders, waar paal en perk is gesteld aan de destructiedrang. In plaats van het oog van de kijker aan te scherpen voor de veranderingen en verschillen die het teweegbrengt en die de essentie ervan vormen, verbergt televisie zich achter overgenomen vormen. De hele enscenering van een televisieavond, van de kostuums van de omroepsters en het instituut van de “moderator” tot de conventies qua camerapositie en beeldwissels, is gericht op verdoezeling. 

In stille medeplichtigheid met het zelfbesef van de programmamakers beschouwen de televisiecritici zichzelf als gedelegeerde (zo niet gedegradeerde) theater- of filmcritici of politieke commentatoren – in welke hoedanigheid ze van nature denken geen gevoeligheid voor vorm nodig te hebben, hetgeen ook bij filmcritici voorkomt. De door hen vaak geuite aporie is dat er geen aparte televisiekritiekdiscipline bestaat.

Ingebed in de eeuwigdurende televisiefilm wordt elke vorm materiaal. De bioscoopfilm wordt een programmapartikel, wat zijn voordelen zou kunnen hebben indien het bewustzijn ervan aan de kijkers zou worden aangeleerd. Je zou denken dat de redacteurs en makers van televisiefilmprogramma’s, in de regel geschoold als filmcritici, een beetje vormbewustzijn en onderscheidingsvermogen in hun creaties binnenbrengen. Maar ze helpen slechts mee het gebrek aan zelfbewustzijn van het medium te vergroten. Zo zien de programma’s over Oberhausen er net zo uit als de bijbehorende Oberhausenfilms er op de televisie uitzien. Inleidingen tot verfijnde speelfilms zijn enkel bedoeld om ze nog meer aan te passen aan het programmaniveau dan nu al het geval is met de uitzending op zich en de plaatsing in het programma. Ze relativeren, classificeren, wegen af, verontschuldigen, maken onschadelijk en herleiden het ongewone tot het vertrouwde.

Originele versies met ondertiteling leveren op televisie minder moeilijkheden op dan in de bioscoop. Zien, horen en lezen verenigen zich. Als oefening in de omgang met originele versies zou de televisie de cinema een grote dienst kunnen bewijzen. Maar de televisiezenders respecteren de door de filmindustrie gekweekte luiheid van de Duitse bioscoopgangers. Ook bij de ARD-programma’s (uitzondering: de WDR) wordt de voorkeur gegeven aan nasynchronisatie. Waarom maakt men geen gebruik van de mogelijkheid om het originele geluid gelijktijdig met de gedubde versie uit te zenden via de ultrakortegolf, zodat de kijker kan kiezen? In Siam gaat het. En bij ons gaat het occasioneel ook, wanneer het niet om een film, maar om cultuur (klassiek theater) of educatie (schooltelevisie) gaat.

Zoals bekend hebben wij de beste televisie ter wereld en daarom ook de slechtste cinema. Omdat de televisiezenders, zo niveaubewust en ontvankelijk voor kritiek en voor nieuwigheden, ogenschijnlijk nog steeds een kleine kans bieden, wordt er van de filmindustrie niets meer verlangd. Dat we vandaag in plaats van filmdistributeurs alleen maar meer ramsjwinkels hebben, daaraan hebben de televisieprogrammeurs bijgedragen. Barthels en Schmidts Constantin Film had niet veel nodig om in plaats van Buñuel of Bergman de gebruikelijke onzin in bescherming te nemen. Maar al te graag wimpelen ze de producent of regisseur af die hen een film aanbiedt waarvan de lancering fantasie zou vereisen, en dat met een verwijzing naar de televisie die dergelijke dingen gemakkelijker zou kunnen tonen en betalen. Maar de televisie doet nog iets extra’s, door niet alleen de door de distributeurs verwaarloosde of opgegeven films naar zich toe trekt, maar ook de films waarvoor een distributeur eventueel nog te interesseren viel. Als iemand vandaag een evenwichtig en aantrekkelijk programma met goede nieuwe en oude films wil samenstellen, dan kan dat niet meer zonder de welwillendheid van de televisie. Met datgene waarop de televisie niet onmiddellijk – vaak al van bij het begin van de draaiperiode – de hand legt, lukt het niet meer. Al een hele tijd verlamt deze uitzichtloosheid elk initiatief om de weinige overgebleven degelijke distributeurs moeilijkere producten aan te praten.

Een Duitse televisie-intendant staat op het premièrerecht zoals een potentaat op zijn jus primae noctis. Wat weerhoudt hem ervan om een film die hij gekocht heeft voor de uitzending vrij te geven voor distributie in de bioscopen? In feite hoor je daarop bij de televisie geen ander antwoord dan: Als wij (“wij”!) er al zoveel voor betaald hebben, willen we ook de première hebben. Wie is daarmee gediend? Het budget van de instellingen niet – dat wordt gespijsd met door de post geheven bijdragen en zou van een gelijktijdige verkoop van de bioscooprechten enkel profiteren. Niet de kijkers – er zou toch slechts een klein deel van hen de film op voorhand in de bioscoop gaan zien en het zou voor hen prima zijn om de film op televisie terug te zien. De televisie heeft immers ook geen bezwaar tegen het herhalen van zijn eigen producties.

Achteraf, wanneer de film op televisie is vertoond, is een film goedkoop te krijgen. Maar wat blijft er dan nog over van de film, van zijn mogelijkheden? Een groot deel van zijn potentiële publiek dat op de dag van de uitzending de televisie had aangezet, denkt de film te hebben gezien, en niemand vertelt hen hoezeer ze zich vergissen. Misschien is het een vooroordeel van ontmoedigde bioscoopeigenaars dat een film die op televisie getoond is, geen bezoekers meer zou vinden: ook dit vooroordeel is een realiteit. De resterende speelbasis voor een distributeur als Neue Filmkunst is zo smal dat het niet eens meer mogelijk is om ondertitels te maken, laat staan goede nasynchronisatie.

We hebben een bondswet die de productie en verspreiding van rommel en onzin beloont en alle andere initiatieven verlamt.
We beschikken over een decreet van het Bondsministerie van Binnenlandse Zaken en over het Kuratorium junger deutscher Film ter financiële ondersteuning van de productie van hoogstaande films die vervolgens niet in de bioscopen worden vertoond, omdat we een bondswet hebben die...
Onlangs zijn er berichten verschenen over pogingen om ook de distributie van hoogstaande films die met behulp van kwaliteitspremies geproduceerd zijn, te ondersteunen. Eens we zover zijn, zullen er geen cinema’s meer zijn die het zich kunnen veroorloven om de films te spelen.
En wanneer de districtsbesturen dan overal met de steun van de overheid 16mm-bioscopen hebben opgezet, zal er niemand meer overblijven die heeft ervaren wat het betekent om een film te zien.

De televisie moet de roofbouw op de bioscoop staken en beginnen met het bevorderen van de projectie van films. Als elke film, voor hij op televisie wordt uitgezonden, gedurende minstens anderhalf jaar ter beschikking zou worden gesteld aan de bioscopen via commerciële of overheidsdistributie, in fatsoenlijk gedubde of netjes ondertitelde originele versies, zou dat het begin kunnen zijn van het einde van de vernietiging van de bioscoop.

(2) Op een televisie in Die dritte Generation (Rainer Werner Fassbinder, 1979) speelt Le diable probablement (Robert Bresson, 1977)

Deze tekst verscheen oorspronkelijk als ‘Warum wir das beste Fernsehen und deshalb das schlechteste Kino haben’ in Süddeutsche Zeitung, 1970.

 

Beeld (1): Een televisie wordt ingestampt in Angst essen Seele auf (Rainer Werner Fassbinder, 1974)

Beeld (2): Op een televisie in Die dritte Generation (Rainer Werner Fassbinder, 1979) speelt Le diable probablement (Robert Bresson, 1977)

ARTICLE
29.01.2020
NL
In Passage, Sabzian invites film critics, authors, filmmakers and spectators to send a text or fragment on cinema that left a lasting impression.
Pour Passage, Sabzian demande à des critiques de cinéma, auteurs, cinéastes et spectateurs un texte ou un fragment qui les a marqués.
In Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.
The Prisma section is a series of short reflections on cinema. A Prisma always has the same length – exactly 2000 characters – and is accompanied by one image. It is a short-distance exercise, a miniature text in which one detail or element is refracted into the spectrum of a larger idea or observation.
La rubrique Prisma est une série de courtes réflexions sur le cinéma. Tous les Prisma ont la même longueur – exactement 2000 caractères – et sont accompagnés d'une seule image. Exercices à courte distance, les Prisma consistent en un texte miniature dans lequel un détail ou élément se détache du spectre d'une penséée ou observation plus large.
De Prisma-rubriek is een reeks korte reflecties over cinema. Een Prisma heeft altijd dezelfde lengte – precies 2000 tekens – en wordt begeleid door één beeld. Een Prisma is een oefening op de korte afstand, een miniatuurtekst waarin één detail of element in het spectrum van een grotere gedachte of observatie breekt.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati zei ooit: “Ik wil dat de film begint op het moment dat je de cinemazaal verlaat.” Een film zet zich vast in je bewegingen en je manier van kijken. Na een film van Chaplin betrap je jezelf op klungelige sprongen, na een Rohmer is het altijd zomer en de geest van Chantal Akerman waart onomstotelijk rond in de keuken. In deze rubriek neemt een Sabzian-redactielid een film mee naar buiten en ontwaart kruisverbindingen tussen cinema en leven.