← Part of the Collection:

Rondetafelgesprek met studenten en alumni film KASK

Filmonderwijs in Vlaanderen

De afgelopen twintig jaar is het Vlaamse filmlandschap ingrijpend veranderd. Sinds de oprichting van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) in 2002, dat de professionele audiovisuele en gamesector in Vlaanderen ondersteunt, is de Vlaamse film in de eerste plaats productiever geworden. Veel filmmakers hebben zich de afgelopen jaren kunnen ontwikkelen, met een scala aan werk als gevolg: van publieksfilms tot auteurscinema, van “creatieve” documentaires tot reportages, van experimenteel werk tot animatiefilms. Meer dan ooit is het in Vlaanderen mogelijk om een carrière als filmmaker uit te stippelen. De start van die loopbaan begint bijna altijd op een van de Vlaamse filmscholen. Ook de opleidingen tot filmmaker zijn sterk veranderd in de afgelopen twee decennia, in de eerste plaats onder invloed van de Bologna-verklaring van 1999, waardoor een Europese ruimte voor het hoger onderwijs ontstond. Het kunstonderwijs werd “geacademiseerd” en kwam in de onderzoekssfeer van het hoger onderwijs terecht. Het is nu niet enkel mogelijk om een bachelor en master audiovisuele kunsten te behalen, maar ook om een academische carrière verder uit te bouwen dankzij een doctoraat in de kunsten.1 Voor de meeste studenten volgt na de opleiding het “werkveld”, waar studenten de filmpraktijken die ze ontwikkeld hebben binnen de opleidingen oriënteren en consolideren binnen een productielogica, een context waarin onder andere het VAF een cruciale rol inneemt.

Twintig jaar VAF en meer dan twintig jaar Bologna nopen tot reflectie. Het is een goede aanleiding om de filmopleidingen onder de loep te nemen, om in ogenschouw te nemen wat de academisering van het filmonderwijs enerzijds, en de werking van het VAF anderzijds als gevolg hebben gehad. Sabzian organiseerde drie rondetafelgesprekken met respectievelijk studenten en alumni van KASK, LUCA en RITCS, en meer specifiek van de richtingen die studenten “opleiden” tot filmmaker. Het opzet van deze gesprekken was in de eerste plaats om te peilen naar hun ervaringen met de filmopleidingen. Daarbij valt op dat bepaalde spanningen op elke filmschool terugkeren. Is de opsplitsing tussen documentaire en fictie nog houdbaar vandaag? Hoe situeert een opleiding zich in de spanning tussen metier/techniek en een persoonlijke artistieke ontwikkeling? Wat betekent academisering voor een opleiding waarin je een filmprakijk probeert te ontplooien? In hoeverre dient een bachelor- of masterfilm al een “visitekaartje” te zijn? Moet een filmschool, en bij uitbreiding kunstonderwijs in het algemeen, een vrijhaven zijn die zich onttrekt aan de ware wereld en waar de reële tijd even wordt stopgezet, zoals Jan Masschelein aangeeft? Een plek om te oefenen met andere woorden? Of dient een filmschool haar studenten klaar te stomen voor het werkveld? In het gesprek met de studenten gaan we in op deze spanningen. Hoe hebben zij de opleiding ervaren? Hoe hebben ze hun eigen artistieke ontwikkeling beleefd? En belangrijk: hoe zien zij hun toekomst na de opleiding? Welke hoop en verwachtingen koesteren zij van het Vlaamse filmlandschap waarin ze terechtkomen? 

De opleiding aan het KASK in Gent is ingebed in een grotere kunstacademie. Op de website van KASK lezen we dat via de ateliers Fictie, Documentaire en Audiovisueel onderzoek de student begeleid wordt in diens “ontwikkeling tot een maker met een gedragen visie”. Daarbij schept de opleiding “ruimte om te experimenteren en grenzen te verleggen in denken en doen”. Ook wordt het belang van de filmkritische theorievakken in de verf gezet: “Ze helpen om je te oriënteren binnen bestaande praktijken en opvattingen over cinema waardoor je leert communiceren over je werk. Kortom, onze filmopleiding reikt veel verder dan die voor een monteur, geluidstechnicus of camerapersoon. Techniek staat er altijd in dienst van een artistieke zoektocht naar een eigen audiovisuele taal.”

Om een open gesprek te waarborgen is beslist om de namen van de studenten anoniem te houden. 

(1) KASK. Foto: Nina de Vroome

1. Studiekeuze

Sabzian: Welke verwachting hadden jullie van de filmopleiding? En waarom hebben jullie voor KASK gekozen?

Derdebachelorstudent #1: Ik heb LUCA of RITCS niet echt overwogen. Het feit dat KASK ingebed was in een grotere kunstacademie gaf voor mij de doorslag. Ik had ook masterfilms van KASK gezien en de benadering leek goed bij mij te passen.

Alumnus #1: Ik heb toelatingsproeven afgelegd bij KASK, LUCA en RITCS en KASK sprak me het meest aan, vooral omwille van de individuele benadering, de focus op het makerschap. Ook de hybride kijk op het medium was een doorslaggevende factor.

Masterstudent #1: De keuze voor KASK was toevallig. Het was de enige filmschool waar ik een toelatingsproef voor deed in België. Ik kom uit Nederland, waar de filmscholen me niet enorm aanspraken. Op het KASK leek meer ruimte om je als kunstenaar te ontwikkelen, meer dan enkel als filmmaker, en moest je niet kiezen voor montage of regie bijvoorbeeld. Het werd wel gepresenteerd alsof je moest kiezen tussen fictie en documentaire, maar later bleek die lijn best fluïde te zijn.

Alumnus #2: KASK was voor mij plan B. Ik kom ook uit Nederland en had mijn zinnen gezet op de filmacademie van Amsterdam. Daar ben ik niet toegelaten. Met mijn ouders bezocht ik andere filmscholen, ook in België. KASK sprak me aan omwille van de veelzijdigheid van de opleiding. Je zou van alles wat “proeven” en dat bleek te kloppen.

Derdebachelorstudent #2: Ik heb toelatingsproeven gedaan op meerdere filmscholen maar ik koos voor KASK omwille van de visie op film die de school en docenten uitdragen. Ik hoopte dat er bewegingsruimte was om te experimenteren met het medium. LUCA en RITCS leken eerder opleidingen waar een specifieke insteek gedoceerd werd. Het KASK leek “holistischer”. Ze willen je opleiden als filmmaker. Ik stoorde mij wel aan het onderscheid tussen fictie en documentaire, maar ik vermoedde dat je daar zelf een weg in kon vinden.

(2) KASK. Foto: Nina de Vroome

2. Eerste jaar

Hoe verliep het eerste jaar?

Alumnus #2: Heel bepalend voor de stemming van het eerste jaar was dat iedereen wist dat twee derde van de klas niet zou doorgaan naar het tweede jaar. Daarnaast werd verwacht dat je films maakte die volwassen oogden maar ook speels en onderzoekend waren. Erg moeilijk als je net kennis met een school aan het maken bent.

Derdebachelorstudent #1: Het eerste jaar is meters maken. Dat heeft het voordeel dat je al doende een bepaalde vertrouwdheid krijgt met het medium, ook door interessante mislukkingen. Het helpt dat je verplicht wordt om aan een zeker tempo films te maken.

Derdebachelorstudent #3: Het eerste jaar heb ik toch als enigszins vreemd ervaren. Je zelfvertrouwen werd sterk op de proef gesteld. Pas in het tweede jaar begon ik eigen werk te maken.

Masterstudent #1: Het voelt inderdaad alsof er vanaf het tweede jaar een nieuwe opleiding start. Ik heb nauwelijks herinneringen aan het eerste jaar, vooral vanwege de stress.

Alumnus #3: Ik denk dat het in het eerste jaar meer de opdracht is om boven te drijven in de veelheid van stemmen waarmee je als student geconfronteerd wordt, om je te verhouden tot alles wat je aangereikt krijgt. Dat was wel interessant, vond ik. 

Wat zijn de atelieroefeningen in het eerste jaar?

Alumnus #3: Er zijn drie ateliers waarbinnen je verschillende oefeningen moet maken: documentaire, fictie en audiovisueel onderzoek. In het eerste jaar maak je een tiental films, binnen die drie specifieke ateliers.

Derdebachelorstudent #2: Ik vond die opdrachten heel afgebakend in het eerste jaar. Ik wilde vooral onderzoeken wat ik zelf wilde maken, maar daar leek niet veel ruimte voor. Ook omwille van de stress om die afvalrace. Je wil buiten de lijntjes kleuren maar je krijgt ook het gevoel dat je de docenten moet “behagen” met je werk, wat betekent: niet buiten de lijntjes kleuren. Ik snap waarom er zo’n afgebakende opdrachten zijn, namelijk om bepaalde regels of technieken aan te leren, je te dwingen over bepaalde elementen van cinema na te denken, maar ik vond het vaak frustrerend. 

Alumnus #2: Ik heb dat niet zo ervaren. Het lijkt mij toch belangrijk om te leren hoe je een fatsoenlijk shot-tegenshot draait, om een bepaalde traditie te leren kennen en die mee te nemen in je experiment.

Derdebachelorstudent #3: Ik wilde in het eerste jaar vooral geen fouten te maken, terwijl ik ook wel wist dat de docenten graag een eigen stem wilden zien. Ik had steeds het gevoel dat durf niet per se beloond zou worden. Er waren veel momenten, tijdens jury’s bijvoorbeeld, die niet altijd aangenaam waren voor studenten die van de opdracht afweken.

Masterstudent #1: Die afgebakende opdrachten zouden minder een probleem zijn als het inderdaad mogelijk is om “fouten” te maken. Maar ik vond het wel fijn dat we meteen een tiental films moesten maken. Het geeft je de mogelijkheid om veel te ontdekken.

Masterstudent #2: Door het hoge ritme had ik zelfs niet de tijd om te reflecteren over zogenaamde fouten.

Wat zijn binnen die drie ateliers de opdrachten die je in het eerste jaar krijgt?

Alumnus #3: Binnen documentaire zijn er drie opdrachten: een portret maken van een klasgenoot, een oefening over een beroep en een groepsopdracht waarin je een locatie krijgt toegewezen. Bij ons was dat een park. Binnen fictie zijn de opdrachten “Het drieminutenshot”, een plan-séquence zonder montage én muziek, en “De kus”, een shot-tegenshotoefening. Binnen audiovisueel onderzoek is er de locatieoefening, waarbij je locaties in een perimeter rond de school krijgt toegewezen en die van observatie vertrekt. Dan is er ook een found footage-opdracht. Binnen elk atelier is er een eindopdracht. 

Masterstudent #2: Die found footage-opdracht, dat filmmaken niet enkel werken met je eigen beelden is, was een echte eyeopener.

Alumnus #1: De samenwerkingsopdracht binnen het atelier documentaire had ook binnen fictie gemogen. Ik had geluk dat ik vrij snel gelijkgezinde fictiemakers in mijn klas vond, maar zoiets mag misschien wel een beetje geforceerd worden.

Hoe verloopt de begeleiding in het eerste jaar?

Masterstudent #3: Dat hing af van je eigen initiatief. Ik was bijvoorbeeld vrij terughoudend. Ik ging zo weinig mogelijk naar afspraken, stelde ze tot het laatste moment uit en liet pas een week voor de deadline een montage zien.

Alumnus #2: Ik ervoer die begeleiding wel als redelijk persoonlijk. Ik ging vaak op gesprek en kreeg zo net een band met de docenten. Ik probeerde zo veel mogelijk feedback te halen.

Derdebachelorstudent #1: Maar in het algemeen voelt het eerste jaar een beetje afstandelijk, zeker als je het vergelijkt met de latere jaren.

(3) KASK. Foto: Nina de Vroome

3. Documentaire, fictie en audiovisueel onderzoek

De opleiding werkt met drie hoofdateliers: documentaire, fictie en audiovisueel onderzoek. Is dat een logische opdeling?

Masterstudent #2: Het is dubbel. Natuurlijk weten we nu dat zo’n onderscheid niet altijd steekhoudt. Maar buiten een kunstschool is het een opdeling die wel gehanteerd wordt. Ik vind het logisch om te leren begrijpen wat er binnen en buiten die categorieën valt, om bepaalde filmische vormen te ontdekken. Na verloop van tijd wordt het onderscheid minder bruikbaar, misschien zelfs nutteloos. In het eerste jaar voelen die kaders eerder strikt aan.

Alumnus #3: In het tweede jaar volgt elke student nog de drie ateliers: een fictiestudio-oefening, een documentaire-oefening in het tweede semester en audiovisueel onderzoek. In mijn jaar was de studioproef opgesplitst in twee groepen, waarbij één groep op locatie op de campus moest werken. Op die manier had je al een interessante opsplitsing tussen mensen die liever van een bestaande plek en anderen die liever van een nulruimte vertrokken. Tijdens de studio-oefening leer je voor het eerst in groep aan een fictieopdracht werken en roteren de verschillende functies. “Het moment” voor audiovisueel onderzoek was best moeilijk. Daarin kreeg je de ruimte om te vertrekken van een gevoel, een impressie, een ervaring verbonden aan een plek, een persoon, een dier, noem maar op. “Het moment” kon je heel ruim opvatten. Een zekere vrijheid vinden in het maken was dus zeker de bedoeling. Die verschillende werkruimtes en snelheden vormen uiteindelijk een mooi evenwicht. De werkdruk is niet min maar het aanbod zorgt voor een brede kijk op verschillende werkwijzen.

Alumnus #1: In het derde jaar moet je kiezen of je fictie- of documentaireateliers wil volgen. Als je het fictietraject kiest, moet je een studio-opdracht maken en een oefening die meer gericht is op acteurs. Je maakt een vrije korte fictiefilm, waarbij de enige restrictie de locatie in of rond het KASK is, en een acteursoefening waarin je op een horizontale manier samenwerkt, van script tot uitwerking. Deze oefeningen waren voor mij veruit de leerrijkste. Het was de eerste keer dat we dieper ingingen op het regisseren zelf.

Wordt er een bepaalde visie op documentaire of fictie naar voren geschoven in de opleiding?

Masterstudent #1: Ik denk het wel, zeker als je het vergelijkt met andere filmscholen. Ik denk dat ze op het RITCS een andere visie op documentaire hebben. Al is er ook een verschil binnen KASK zelf. In het derde jaar komen bijvoorbeeld twee verschillende perspectieven op documentaire aan bod.

Alumnus #3: Het ene focust meer op je eigen positie als filmmaker, waarbij je een onderwerp kiest dat vooral leidt tot zelfreflexiviteit. De ethische verhouding tot je gefilmde onderwerp is daarbij het belangrijkste. Soms “faalt” de film maar is het proces interessant omdat je een beter inzicht krijgt in de grenzen van je eigen makerschap. De andere opdracht vertrekt meer vanuit maken, letterlijk zelfs: al filmend, schrijvend, monterend iets kleins maken, vertrekkend vanuit de vorm. De kennismaking met twee verschillende richtingen tegelijkertijd kan soms best ingrijpend zijn voor studenten. Bij het eerste word je geconfronteerd met een zekere onmogelijkheid, of toch met de limieten van de verhouding tussen filmmaker en gefilmd subject. In het tweede atelier is alles mogelijk. Het is goed dat die twee manieren parallel aan bod komen.

Derdebachelorstudent #2: Er wordt toch een duidelijke stempel gedrukt. Documentaire wordt vanaf het eerste jaar sterk benaderd vanuit “observatie” en dat blijft bepalend voor de latere jaren. Je kan meer je artistieke stem doorzetten in het tweede jaar maar beide kaders, documentaire en fictie, blijven sterk gescheiden van elkaar. Ik vraag me af of het niet relevanter zou zijn om één filmatelier in te richten in de plaats van drie aparte ateliers. Eén atelier met verschillende docenten die transparant zijn over hun eigen praktijk, waarbij je kiest voor de begeleiding waarmee je het meeste voeling hebt.

Derdebachelorstudent #1: Ik denk dat de opdrachten eerder een duwtje in de rug zijn om je in beweging te krijgen. Als je de ruimte neemt om de opdracht naar je hand te zetten, wordt dat ook wel toegejuicht.

Alumnus #2: Ik heb nooit een opdracht gekregen waarin ik geen “loophole” kon vinden om toch mijn eigen ding te doen. Je moest er wel volledig voor gaan en experimenteren.

Alumnus #3: Ik denk wel dat fictie op een klassiekere manier verkend wordt dan documentaire. Al is “klassiek” moeilijk te definiëren…

Masterstudent #2: Ja, sommigen ervaren bijvoorbeeld de studioproef in het derde jaar als vrij strikt. Je moet op voorhand precies weten wat je wil maken en dat vertalen via een storyboard en een scenario. 

Derdebachelorstudent #1: Je krijgt verschillende methodieken aangereikt die niet per se documentaire of fictie zijn maar wel op zo’n manier gekaderd worden. Dat kan beperkend werken. Hoewel ik wel denk dat je voldoende ruimte krijgt, gebeurt het toch binnen voorgeschreven kaders.

Alumnus #3: Het contact met die verschillende kaders, die kruisbestuiving, is interessant. Meer “klassieke” fictiemakers worden geprikkeld door bepaalde documentairestrategieën en omgekeerd. Je kijkt ook voortdurend naar elkaars werk. Voor mij heeft films leren maken veel te maken met het leren kijken naar films. Ook naar films van medestudenten. Je maakt hun evolutie mee doorheen de jaren en ziet hen een eigen stem ontwikkelen.

Is dat spreken over elkaars werk een concreet onderdeel van de opleiding?

Alumnus #3: Ja, dat is een constante op het KASK, tot in de master. Je spreekt over elkaars werk, van het eerste idee tot het eindresultaat. Ik heb dat altijd heel waardevol gevonden.

Alumnus #2: In de master wordt dat een belangrijk onderdeel. Iedereen heeft ondertussen een eigen manier van werken ontwikkeld. Wanneer je even niet weet wat je mogelijkheden zijn voor je scenario of montage, dan zijn er tien verschillende filmmakers die je tien verschillende oplossingen kunnen geven.

Is er iets dat voor jullie ontbrak aan de opleiding?

Derdebachelorstudent #1: Ik had graag een verdiepende montageopdracht gehad, omdat we dat uiteraard voor elk atelier moeten doen.

Alumnus #3: Ik had soms nood aan concretere ideeën rond samenwerken, meer specifiek in het kader van een documentairepraktijk. Hoe je als filmploeg op verschillende manieren aan een project kan werken.

Masterstudent #3: Ja, daar sluit ik me bij aan. Ik heb in het derde jaar documentaire gekozen en ik heb te lang alleen gewerkt. Pas het afgelopen jaar heb ik besloten om meer samen te werken maar eigenlijk is dat te laat.

Alumnus #2: Dat kies je zelf, lijkt me. Docenten stimuleren dat voldoende. In het derde jaar draaide ik mijn documentaires steeds met een crew.

Alumnus #3: Stimuleren is niet altijd voldoende, denk ik. Als iemand zich onzeker voelt in een maakproces, gaat die student sneller alleen werken, vaak uit angst om besluiteloos over te komen bij een crew. Twijfel over je maakproces lijkt me normaal in een schoolcontext en hoeft geen probleem te zijn. Als werken in groepsverband bij documentaire meer een plaats krijgt, wordt het misschien een evidentere keuze. Wat vaak gebeurt, is dat mensen zich opsluiten met hun film, vooral tijdens het montageproces.

Hebben jullie voldoende technische bagage meegekregen?

Alumnus #3: De technische kant van filmmaken is een pijnpunt maar ook een persoonlijke zoektocht op het KASK.

Masterstudent #1: Ik mis technische kennis, maar ik heb net voor KASK gekozen omdat de nadruk eerder op artistieke ontwikkeling lag. Ik zou niet meteen iets kunnen aanwijzen in het curriculum wat zou moeten verdwijnen in ruil voor meer technische vakken. De opleiding is zich daar ook wel bewust van.

Derdebachelorstudent #2: We hebben wel een hele reeks workshops gekregen over camera, geluid en licht, maar je leert het meest door te roteren in die functies bij elkaars opdrachten. Zoals we eerder zeiden: misschien kan er beslist worden dat je enkel met medestudenten werkt.

Masterstudent #2: Daarnaast zou het interessant kunnen zijn om meer aandacht te hebben voor de financiële achtergrond van studenten. Sommige studenten staan er financieel beter voor dan anderen. Dat heeft een grote invloed op je productionele mogelijkheden als student, bijvoorbeeld bij het regelen van een klankpersoon of DOP. De studenten met meer middelen hebben meer kans op slagen, denk ik.

Alumnus #1: Je ziet het ook met de instroom van studenten. Die is nog altijd redelijk elitair. 

Derdebachelorstudent #3: Ik vraag me ook of de keuze tussen fictie en documentaire hierdoor bepaald wordt. Misschien is het antwoord daarop niet eenvoudig. Documentaire heeft een minder grote impact op je portefeuille, al kan je ook goedkoper fictie maken natuurlijk.

Derdebachelorstudent #1: Een kunstschool blijft iets elitairs natuurlijk. Zeker qua diversiteit kan de school nog verbeteren. Momenteel is die geen afspiegeling van de maatschappij.

Masterstudent #1: Voor mij is dat gelieerd aan de persoonlijke ontwikkeling die KASK stimuleert. De zoektocht naar je eigen stem vond ik zeker waardevol, maar soms werkt het belemmerend. Bijna iedereen is wit en geprivilegieerd. 

Verwacht de school dat je crewleden betaalt?

Masterstudent #2: Nee, het gaat meer om verschillen in production value. Sommige films zijn technisch klaar om naar een festival gestuurd te worden en andere houden meer het statuut van een oefening. Zo ontstaat er een spanning tussen het maken van een oefening en het beoogde resultaat.

Derdebachelorstudent #1: Ja, dat klopt. Je merkt dat de lat soms zo hoog gelegd wordt dat projecten loodzwaar worden en geen oefening meer zijn.

Wie legt de lat zo hoog?

Derdebachelorstudent #1: De studenten zelf, denk ik, maar het heeft ook gevolgen voor het onderwijs. Sommige studenten stellen voor bepaalde fictieproeven hun crew zelf samen. Dan worden studenten die weinig ervaring hebben met bijvoorbeeld camerawerk, maar dat misschien wel willen leren, niet meer gevraagd. Zo vindt een selectie plaats, omdat studenten een zo goed mogelijke film willen maken. Als onderwijs primeert op het eindresultaat, dan zou de school ook andere vormen van samenwerkingen kunnen creëren, net omdat studenten niet helemaal in staat zijn dat zelf te organiseren.

Alumnus #2: Helemaal mee eens. Dat zou door een simpele regel kunnen opgelost worden.

Is er dan sprake van een vorm van professionalisering die zich te snel doorzet in de opleiding? 

Derdebachelorstudent #1: Studenten internaliseren dat gevoel toch sterk. Het is niet per se iets waaraan de school schuld heeft. Het is meer de manier waarop de filmindustrie functioneert en de verwachtingen van de studenten die een zekere angst creëren. Je voelt de concurrentie die er heerst na de opleiding en veel studenten willen dus al op school zoveel mogelijk stappen richting die professionele wereld zetten.

Alumnus #2: Maar je wil na je opleiding toch ook films blijven maken? Je krijgt in de opleiding twee keer veel ruimte om een eigen kortfilm te maken: je bachelor- en masterfilm. Als je deze kansen goed benut, kun je scoren op festivals en heb je een mooi visitekaartje om nieuwe projecten binnen te halen, acteurs te overtuigen, etc. Ik vind het belangrijk om te oefenen en te vallen, maar het is ook belangrijk om je kansen te grijpen.

Derdebachelorstudent #1: Het is belangrijk dat die “oefenruimte” behouden blijft. Dan durf je te verkennen, niet wetende waar je gaat eindigen. Dat is iets vrij precairs geworden in een tijd waarin alles resultaatgericht is. Ik denk niet dat het per se door de school komt.

Alumnus #2: De festivals zijn ook veel toegankelijker geworden. Met een platform als FilmFreeway is het heel makkelijk om je films in te sturen. Vroeger moest dat op DVD en moest elke inzending op de post. Daarnaast sturen studenten in omdat ze merken dat KASK-films het goed doen op festivals, opvallend goed. Waarom zou jij je film niet insturen?

Masterstudent #1: Maar met elke nieuwe lichting lijken de studenten ambitieuzer te worden.

Heeft dat een invloed op het type films dat gemaakt wordt door studenten? 

Derdebachelorstudent #1: Moeilijk te zeggen, omdat het vaak momentopnames zijn. Ik denk dat het interessanter is om te bekijken hoe zoiets zich vertaalt over een paar jaar.

(4) KASK. Foto: Nina de Vroome

4. Artistieke ontwikkeling

KASK zet zichzelf op de kaart als een school die de student vooral helpt bij de ontwikkeling van een artistieke visie. Kunnen jullie vertellen hoe dat precies gestimuleerd wordt? 

Derdebachelorstudent #3: Belangrijk voor de ontwikkeling van mijn eigen stem was dat elk idee meteen de steun kreeg van docenten. Als ik met een voorstel kwam, was het antwoord steeds: “Doen!” Het kon mislukken maar ik mocht het wel proberen. Dat gaf veel vertrouwen.

Masterstudent #1: Ik sluit me daarbij aan. De docenten konden zich goed verplaatsen in mijn voorstellen, zonder dat ze per se dezelfde visie deelden. Daardoor konden ze vaak goede suggesties geven. Ze hebben een zeker vertrouwen in je werk en moedigen je aan.

Derdebachelorstudent #1: Het mooie is dat je iemand hebt om mee te sparren. Zo’n gesprekken zijn een belangrijk deel van je proces. Er zijn veel docenten die op het juiste moment de juiste vragen stellen, meer dan dat ze zeggen wat je zou moet doen.

Alumnus #3: Voor mij was ook het contact met het werk van anderen cruciaal, zowel van andere studenten als de films die tijdens de opleiding aan ons getoond en besproken werden. Heel interessant in dit opzicht zijn de Cinesessies die het KASK organiseert: open gesprekken die studenten hebben met bekende filmmakers zoals Valeska Grisebach, Pedro Costa, Claire Atherton, Philippe Grandrieux, … Dat waren soms echt momenten van openbaring. Het waren niet altijd filmmakers met wie ik een sterke affiniteit had, maar de combinatie van het bekijken van films van die maker en het vertellen over die praktijk was steeds verhelderend voor wat ik zelf wilde maken.

Vinden jullie het belangrijk dat een docent een eigen praktijk heeft?

Masterstudent #1: In het algemeen had ik meer affiniteit met docenten met een eigen praktijk. Maar er zijn ook theoriedocenten, zonder praktijk, die goed begeleiden.

Masterstudent #3: Ja, vind ik ook. Het is inspirerend als docenten over hun eigen praktijk kunnen spreken en hoe zij zaken aanpakken.

Alumnus #1: Een interessante praktijk hebben staat wel niet altijd gelijk aan een goede begeleiding. Ik heb vaak niets gehad aan docenten wiens praktijk sterk aansloot bij wat ik zocht en vice versa. Het overbrengen van passie en zich daarbij in jouw “blik” kunnen verplaatsen is crucialer.

Derdebachelorstudent #3: Het is interessant dat KASK niet enkel een filmschool is maar ook andere kunstdisciplines huisvest. Ik heb altijd de vrijheid gevoeld om docenten van andere opleidingen aan te spreken voor een andere kijk op mijn proces. In mijn geval waren dat een aantal docenten van fotografie.

Is een deel van het schooltraject op KASK ook het vinden van “jouw” docenten? 

Derdebachelorstudent #1: Ja, dat is een waardevol onderdeel van de opleiding. Maar het is belangrijk dat docenten een verbintenis kunnen aangaan. Als docenten zich in een precaire situatie bevinden, dan merk je dat hun betrokkenheid vrijblijvender is. Als je te veel docenten hebt die losser verbonden zijn met de school, dan heeft dat ook impact op het onderwijs zelf. Ik heb dat niet sterk ervaren, maar het leek soms wel een toekomstig scenario.

Alumnus #3: Ik heb toch de indruk dat er zich daarrond de laatste jaren een probleem aan het vormen is. Onder druk van besparingen wordt er vaker geopteerd voor gastdocenten. Dat ondermijnt de stabiliteit waarvoor vaste docenten belangrijk zijn.

Derdebachelorstudent #1: Bepaalde docenten hebben daardoor te weinig oog voor ons volledige traject, net omdat ze de tijd niet hebben. Een ander gevolg is dat docenten hun atelier een bepaald gewicht willen geven, waardoor de werkdruk verhoogt. 

Alumnus #3: De werklast van docenten komt niet overeen met de uren die ze betaald krijgen. Hun engagement ligt sowieso vele malen hoger. Er worden ook meer en meer studenten toegelaten.

Film is een medium dat geassocieerd wordt met een bepaalde norm, met verwachte narratieve en filmische vormen, vaak zichtbaar in het belang dat gehecht wordt aan het scenario. Schuift de opleiding ook een bepaalde norm naar voren?

Masterstudent #3: Ik had niet het gevoel dat er veel druk was om bijvoorbeeld op een klassieke manier scenario’s te schrijven. Het was wel iets dat je vanaf het begin leerde. In het eerste jaar is werd er bij fictie verwacht dat je een echte scène schreef, terwijl ik dat zelf door de jaren meer heb losgelaten. Je kon evengoed vertrekken vanuit een gedicht.

Alumnus #1: Hoewel ik ze zelf niet schrijf, vond ik het wel interessant om dat soort scenario’s te leren schrijven. KASK zou volgens mij nog meer kunnen inzetten op alternatieve scenariovormen. In het algemeen is scenario wel een zwakte van KASK.

Masterstudent #1: Tijdens mijn bachelor heb ik me sterk losgewerkt van een bepaalde vorm van fictiemaken, waar ik last mee had in het eerste jaar. Na de studioproef in het tweede jaar heb ik veel hulp gekregen van docenten om andere manieren van filmmaken te onderzoeken. 

Derdebachelorstudent #2: KASK als geheel drukt niet per se een stempel maar het kan per opdracht of docent wel verschillend zijn. De master is vrijer, terwijl de bachelor bij momenten behoorlijk sturend is.

(5) KASK. Foto: Nina de Vroome

5. Theorie en praktijk

KASK is een academische opleiding, waardoor er ook veel belang wordt gehecht aan theorie. Hoe zien jullie de relatie tussen theorie en praktijk binnen de opleiding?

Derdebachelorstudent #2: Het reflexieve komt best laat aan bod. Eerst krijg je een vrij klassiek filmhistorisch kader aangeboden. Pas in het tweede en derde jaar komt de toevoeging: films kunnen ook op andere manieren gemaakt worden. Alsof de school wil dat je eerst de klassieke manier leert hanteren en daarna pas onderzoekt hoe het anders kan.

Derdebachelorstudent #1: In audiovisueel onderzoek krijg je die reflexiviteit wel mee vanaf het begin.

Alumnus #3: Er wordt wel verwacht dat je al in een vroeg stadium over je werk kan spreken. Ik herinner me bijvoorbeeld dat het spreken over mijn masterfilm de eerste keer heel moeizaam ging. Mijn werkmethode leent zich daar minder toe. Eerder dan te vertrekken vanuit een geschreven voorstel vertrek ik liever vanuit een concrete ontmoeting. 

Dat is toch een vorm van reflexiviteit? Leer je dat in de opleiding?

Alumnus #3: Dat wel. Dat inzicht, of die reflexiviteit, is iets dat traag maar zeker groeit doorheen de opleiding. Op het KASK wordt er van je verwacht dat je je als filmmaker kan positioneren en over je eigen films en die van anderen leert nadenken en spreken. Die eigen positie leer je op verschillende manieren beter begrijpen. De docenten en hun vakken spelen een grote rol, maar ook het contact met medestudenten, de gesprekken die tijdens de theorie- en praktijklessen ontstaan, bepaalde films die in de lessen getoond worden, …. Sommige praktijkateliers, zoals een van de documentaireateliers in het derde jaar, zijn ook specifiek ingericht om na te denken over je eigen filmpraktijk. De master is zo ingericht dat je wekelijks collectief je werkproces kan bespreken. In bepaalde theorievakken moet je schrijven over film of over je eigen project om het te leren kaderen in een groter geheel. Meer hedendaagse visies op cinema vinden op verschillende manieren hun weg naar de school, zoals via de Cinesessies of de vertoningen in KASKcinema.

Derdebachelorstudent #1: Het is iets waar soms ik tegen aanloop. Reflexiviteit heeft een eigen moment en hoeft niet in elke fase aanwezig te zijn. Je moet de tijd krijgen om gewoon te doen om pas daarna momenten van reflectie in te bouwen.

Masterstudent #1: Om die reden was ik bang voor de master, maar dat bleek onterecht. Je moet een dossier schrijven, maar je mag gewoon schrijven wat je op dat moment al weet. Dat kan ook op een andere manier, bijvoorbeeld door beelden te tonen die op dat moment je film voorstellen.

Derdebachelorstudent #3: Voor een oefening in het tweede jaar moet je een precieze intentienota schrijven, afgesteld op de vragen van het VAF. Dat was een duidelijk vereiste.

Derdebachelorstudent #1: Het schrijven komt terug in de echt theoretische vakken, alleen krijgt het als individuele praktijk niet veel gewicht.

Alumnus #3: Het neemt nooit de overhand in de opleiding.

Masterstudent #3: Het hangt samen met wat voor maker je bent. Ik vond het altijd confronterend om over mijn werk te schrijven; andere studenten zagen het niet zo. 

Derdebachelorstudent #1: Via de theorie ontdek je dat je schrijven kan inzetten als een activiteit parallel aan je praktijk, dat schrijven ook een ideeëngenerator kan zijn.

Derdebachelorstudent #3: Soms was de afstand tussen de theorielessen en je eigen praktijk wel lastig. In het vak Kunstgeschiedenis ging veel aandacht naar de West-Europese schilderkunst. Natuurlijk moet je daar ook tijd in investeren om dat te begrijpen.

Masterstudent #2: Op theoretisch vlak is er een interessante verschuiving gaande. KASK beseft ondertussen goed dat de opleidingen best westers gericht zijn. Ik merk dat elke docent minstens één lesgeeft waarin andere stemmen aan bod komen en iets getoond wordt dat niet met de westerse cultuur te maken heeft. In het vak filmgeschiedenis zat bijvoorbeeld een les over de Afrikaanse filmgeschiedenis. 

(6) KASK. Foto: Nina de Vroome

6. Na de opleiding

In hoeverre zijn jullie tijdens de opleiding al bezig met wat erna komt? 

Masterstudent #2: De opleiding spoort ons aan om daarover na te denken. Door het schrijven van een intentienota wordt een bepaalde kennis van het werkveld aangereikt, hoe het VAF of fondsenwerving werkt. Vanaf het derde jaar krijg je een idee van de festivals die er zijn en de verschillende ruimtes waarin je films terecht kunnen komen. Persoonlijk vind ik dat nog wat vroeg.

Masterstudent #1: Ik sprak gisteren met een vriend die net was afgestudeerd en ik merkte welke afstand er tussen ons was. Het is niet dat het me niet bezighoudt, maar tegelijkertijd weet ik het ook echt nog niet. Hij wist echt niet wat hij moest doen.

Hoe schatten jullie de waarschijnlijkheid in dat jullie nog films zullen maken na de opleiding?

Derdebachelorstudent #1: De vraag is op welke manier. Ik denk dat ik een praktijk moet ontwikkelen die ik zelf in stand kan houden. Als ik te afhankelijk word van een fonds, dan ben ik bang dat die praktijk zal stilvallen. Dat is best wel spannend. Blijf je altijd ander werk doen naast je creatieve werk? Kan het ooit samenkomen? Dat blijft toch de hoop.

Masterstudent #2: Het klimaat waarin we afstuderen is best moeilijk, onder meer omwille van het overaanbod van afstuderende filmmakers. En we maken een bepaald soort cinema, dus ik vraag me soms af waar we daarmee precies terecht kunnen.

Wat bedoel je met een “bepaald soort cinema”?

Masterstudent #2: Velen onder ons maken geen films die een groot publiek zullen trekken of in grote bioscopen zullen spelen. Ze zijn eerder gericht op een specifiek festivalcircuit. Ik vraag me af hoe wij als makers een zekere autonomie kunnen vinden. Daar heb ik niet meteen een antwoord op. Misschien zit de wereld zo in elkaar. We worden in het KASK vooral gestimuleerd om een eigen stem te ontwikkelen en onze films in te sturen voor festivals, alleen verdwaalt het werk daarna een beetje in het ijle en kan je je de vraag stellen: voor wie maak ik die film?

Heb je het gevoel dat de buitenwereld binnenkomt in de opleiding? Bijvoorbeeld via de ontmoeting van je werk met een publiek? 

Derdebachelorstudent #2: Voor mij blijft dat best abstract. Ze geven je inderdaad een platform en een overzicht van de mogelijkheden na de opleiding, alleen wordt er niet gekeken naar de specifieke mogelijkheden voor een individuele student. Het blijft eerder algemeen advies.

Derdebachelorstudent #1: Het is lastig om te weten in welk klimaat je terecht zal komen. Op het KASK ben je omringd met gelijkgestemde studenten en docenten. Dat geeft je werk zin, ook al ben je niet bezig met wie je werk verder zal bekijken. Dat is mijn grootste angst voor na de opleiding: waar vind je die ruimte terug?

KASK situeert de opleiding in een breder weefsel, door de Cinesessies, maar ook door de nauwe band met filmfestivals als Courtisane en Film Fest Gent. Deze initiatieven geven direct of indirect ook de opleiding mee vorm. Was dat belangrijk voor jullie?

Derdebachelorstudent #3: Het is een vorm van openheid, denk ik. Het toont dat KASK geen zonderling gegeven is maar deel uitmaakt een groter geheel. Het Courtisanefestival is bijvoorbeeld erg aanwezig in de school. Tijdens de laatste editie hadden we ook een Cinesessie met Claire Atherton, die toen te gast was op het festival.

Het bijzondere aan de Cinesessies is dat ze door de studenten gedragen worden.

Alumnus #3: Klopt, door een groep studenten die het verloop van de sessie op zich nemen. Door de Cinesessies wordt een internationaal perspectief tastbaar voor de studenten. Het brengt ons dus niet per se dichter bij de Vlaamse filmcontext. Het zijn andere filmwerelden die de school binnenkomen en dat is erg waardevol. De films van Wang Bing ontdekken was voor mij een ongelooflijke ervaring. Het is iets dat je perfect zelf kan ontdekken, maar dat in de schoolcontext, met een gesprek tussen filmmaker en studenten, een andere waarde krijgt. De identiteit van de school wordt plots heel tastbaar. De collectiviteit, met veel verschillende visies op cinema, is dan even heel sterk aanwezig. Je krijgt het gevoel dat je je beter kan verhouden tot wat iemand over zijn praktijk komt vertellen omdat je in een filmschool zit. Het is nooit iemand die echt komt “lesgeven”.

Derdebachelorstudent #1: Het is hoopgevend, de Cinesessie met Atherton was heel erg mooi.

Zou je kunnen zeggen dat er een soort “KASK-kleur” is? 

Derdebachelorstudent #3: Ja. Dat is dubbel, omdat er een gevaar in schuilt. We zitten ook in een bubbel. Soms vraag ik me af of het niet naïef is. Het contact met die andere buitenwereld, het VAF bijvoorbeeld, moet wel gebeuren. We moeten uiteindelijk wel steunaanvragen indienen. Zoals ik eerder zei heeft het voor mij ook met sociale ongelijkheid te maken, dat de school daar een meer beschermende rol kan in spelen. Die naïviteit heeft dus een waarde.

(7) KASK. Foto: Nina de Vroome

7. Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF)

Hoe kijken jullie naar het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF)?

Masterstudent #3: Als een onmogelijkheid.

Masterstudent #2: Veel papierwerk. (lacht)

Derdebachelorstudent #1: Ik zie de levensvatbaarheid van mijn praktijk soms eerder in de context van de beeldende kunst. Ik weet vaak niet waar ik precies mee bezig ben. Als ik dan een scenario moet schrijven…

Alumnus #3: Inderdaad. Doordat de ruggensteun van de school wegvalt, blijft er geen echte werkruimte over waarin nieuwe manieren van werken kunnen floreren. Je mist elkaars waardering en feedback om te blijven werken. Het aspect waardering wordt deels opgevangen door festivalselecties maar dat zijn dan kortstondige momenten waarbij je opnieuw lijkt opgenomen te worden in een kleine gemeenschap. Recent heb ik dat zelf ondervonden. Zo’n selectie spreekt ook geloof uit in je praktijk. Enerzijds missen afgestudeerde studenten de concrete middelen die de school ter beschikking heeft – apparatuur, montageruimtes, postproductiesteun, … – en anderzijds het netwerk waarin je werkt. 

Het VAF organiseert een competitie voor pasafgestudeerden: de Wildcard. Hoe kijken jullie daarnaar?

Derdebachelorstudent #1: Door de Wildcards krijgen de masterfilms veel gewicht. Dat geldt eigenlijk ook voor bachelorfilms. Het idee dat je studentenwerk een springplank kan zijn voor latere VAF-steun…

Masterstudent #3: Ik heb veel studenten het woord “springplank” horen gebruiken in relatie tot hun masterfilm.

Iedereen: Of visitekaartje.

Alumnus #3: Er zijn voorbeelden die dat gevoel staven. Een studentenfilm kent plots een enorm succes en alle wegen lijken zich tegelijkertijd te openen. De vraag is wat dat doet met andere studenten. Moet die film dan een “voorbeeld” worden voor andere studenten?

Derdebachelorstudent #1: Het is jammer dat één iemand in een sneltrein terechtkomt terwijl anderen de trein gewoon missen. Dat is best confronterend. Het maakt het moeilijk om het vertrouwen te behouden in je eigen praktijk.

Het is ook een vraag naar het statuut van de filmopleidingen. Zijn filmscholen onderwijs of een voorbereiding op een bepaalde plek in de sector? De VAF-intendant gaf onlangs duidelijk te kennen dat hij daarover in gesprek wil gaan met de filmscholen. Hij hekelde vooral het niveau van de scenario’s van de Vlaamse film.

Derdebachelorstudent #1: Het is goed dat het niet te veel op de voorgrond komt in de opleiding. Je mag best op de hoogte gebracht worden van de sector maar je moet wel je eigen werk ontwikkelen, los van de normen. Dat is heel waardevol.

Derdebachelorstudent #3: Ik vind het gevaarlijk om te veel bezig te zijn met wat er na het KASK volgt, om zo vroeg met een publiek bezig te zijn, want dan wordt het verschil in cultureel kapitaal onder de studenten heel duidelijk. Studenten die uit een cultureel “nest” komen hebben een voorsprong in het situeren van hun werk buiten de school en het aansluiting vinden bij de professionele wereld. Zij vinden makkelijker oplossingen, ook op het vlak van financiering. Het is net goed dat de school daar nog deels van afgesloten is en haar studenten beschermt.

Alumnus #3: Omgekeerd lijkt het VAF weinig besef te hebben van wat er speelt binnen de filmscholen. Er is nooit iemand van het VAF op bezoek geweest in de periode dat ik op school zat. Het blijft voor mij een abstract instituut. Het is eigenaardig dat het VAF bepaalde verwachtingen formuleert tegenover scholen waarvan ze de werking onvoldoende lijkt te begrijpen. Alsof ze op die manier de opleiding van toekomstige filmmakers gaan bepalen en daardoor een bepaalde visie op cinema ingang zal vinden.

Hebben jullie het gevoel dat het VAF een “bepaald soort cinema” meer ondersteunt?

Masterstudent #3: Ja, toch wel. Het klassieke narratieve wordt op de voorgrond geplaatst.

Alumnus #3: Het voelt een beetje als een keurslijf. Als je steun wil, moet je je voor een stuk schikken naar de visie van het VAF. Ik heb de indruk dat het VAF zich ook sterk spiegelt aan de nieuwe productiemethodes van streamingplatforms.

Waar hopen jullie op als beginnende filmmakers?

Alumnus #3: Dat het VAF steun toekent als een teken van vertrouwen in jonge filmmakers, niet in ruil voor het voldoen aan bepaalde verwachtingen. Dat je in ruil voor steun er niet vooral voor moet zorgen dat je film te verkopen valt aan een zo groot mogelijk publiek. Tekenend voor die logica is het “pitchen” van filmideeën, een term die voor mij toch vooral met de reclamewereld verband houdt. Die praktijk is blind voor de vele manieren om films te maken en het VAF draagt de verantwoordelijkheid om die manieren te blijven ondersteunen en mogelijk te maken. Vernieuwing in het filmlandschap komt vanuit de nieuwe generaties afstuderende filmmakers, niet vanuit de toekomstvisie van een overheidsinstantie. 

Alumnus #2: Ik heb geen Wildcard gewonnen, dus ik moet mijn weg nog vinden, ook bij het VAF. Het is momenteel een instantie waar ik niet meteen steun zal aanvragen, ook omdat je door een producent gesteund moet zijn. Door een project als Ket&Doc, een ontwikkelingstraject voor korte kinderdocumentaires van het VAF, heb ik mijn beeld wel wat bijgesteld. De drempel om daaraan deel te nemen ligt lager en dat werkt heel uitnodigend. Natuurlijk hoop ik dat je als filmmaker je creatieve vrijheid kan behouden en je niet te veel moet schikken naar geformatteerde dossiers en verwachtingen. Ik denk inderdaad dat het belangrijk is dat diverse werkwijzen mogelijk moeten blijven en dat filmstudenten moeten kunnen blijven ontwikkelen wat ze in hun opleiding ontdekt hebben.

(8) KASK. Foto: Nina de Vroome

  • 1In 2012 wijdde De Witte Raaf een nummer aan de ‘academisering van het kunstonderwijs’, ook te raadplegen op hun website.

Dit gesprek vond plaats op 13 juli 2022 in Gent.

Foto's: Nina de Vroome

CONVERSATION
05.10.2022
NL
In Passage, Sabzian invites film critics, authors, filmmakers and spectators to send a text or fragment on cinema that left a lasting impression.
Pour Passage, Sabzian demande à des critiques de cinéma, auteurs, cinéastes et spectateurs un texte ou un fragment qui les a marqués.
In Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.
The Prisma section is a series of short reflections on cinema. A Prisma always has the same length – exactly 2000 characters – and is accompanied by one image. It is a short-distance exercise, a miniature text in which one detail or element is refracted into the spectrum of a larger idea or observation.
La rubrique Prisma est une série de courtes réflexions sur le cinéma. Tous les Prisma ont la même longueur – exactement 2000 caractères – et sont accompagnés d'une seule image. Exercices à courte distance, les Prisma consistent en un texte miniature dans lequel un détail ou élément se détache du spectre d'une penséée ou observation plus large.
De Prisma-rubriek is een reeks korte reflecties over cinema. Een Prisma heeft altijd dezelfde lengte – precies 2000 tekens – en wordt begeleid door één beeld. Een Prisma is een oefening op de korte afstand, een miniatuurtekst waarin één detail of element in het spectrum van een grotere gedachte of observatie breekt.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati zei ooit: “Ik wil dat de film begint op het moment dat je de cinemazaal verlaat.” Een film zet zich vast in je bewegingen en je manier van kijken. Na een film van Chaplin betrap je jezelf op klungelige sprongen, na een Rohmer is het altijd zomer en de geest van Chantal Akerman waart onomstotelijk rond in de keuken. In deze rubriek neemt een Sabzian-redactielid een film mee naar buiten en ontwaart kruisverbindingen tussen cinema en leven.