De Amerikaanse didactiek van Spike Lee
Het absolute kwaad (racisme, verkrachting) en het absolute verschil (raciaal en seksueel) spoken, nu de twintigste eeuw op haar eind loopt, door onze fantasmen. Het verschil willen we opheffen, want dat lijkt snel de enige oorzaak van de misdaad. Onze vele goede intenties hebben een benauwende hypocrisie in de hand gewerkt. Het verschil uitspreken lijkt immers voor velen al de ongelijkheid in het leven te roepen. Vandaar het onvermogen om de dingen nuchter te benoemen; vandaar ook ons bevrijdend lachen bij de verbale schunnigheden en agressie van zovele komische en lucide films. Met betrekking tot het verschil zijn we zo preuts geworden, dat een gewaagde subcultuur van verbale ontladingen zich ontwikkeld heeft. Dat is het geval in de films van Blier en in Jungle Fever van Spike Lee (zijn vierde film, maar de eerste die ik zag).
Het verschil denken we spontaan als het verschillend zijn van de andere partij, maar het is ook het ervaren van een eigen grens, van de contouren van het eigen gebied en vermogen. Het verschil is misschien minder het definiëren, dan wel het afbakenen, het zien van een grenspost waar onderhandelingen nodig zijn, visa gecontroleerd worden, een nieuwe taal stotterend en blozend uitgeprobeerd. De ander, dat is degene die mij beschaamd als andere ziet. Spike Lee laat ons deze gewaarwording ondergaan. Bezorgd en nieuwsgierig vraagt de (blanke) toeschouwer zich af hoe hij afgeschilderd zal worden, hoe de blik is die op hem zal geworpen worden. Zal het een karikatuur zijn?
Jungle Fever is een vreemde, grandioze en teleurstellende Amerikaanse film! Eens te meer blijkt hoe Amerika’s machtige, dwingende verhaalindustrie uitsluitend in stereotypen handelt. Het zichtbaar en herkenbaar maken van de diversiteit is steeds haar essentiële functie en de bron van haar onuitputtelijkheid geweest. In de film zien we dus wel de symptomen, de signalen van de diversiteit, maar niet het verschil. We genieten van de burleske botsingen tussen rijk en arm, man en vrouw, de beschaafde en de wilde, de conservatief en de liberaal. Maar die burleske botsingen zijn een zeer zwakke illustratie van het verschil. Immers, waar er botsing is, zien beide partijen elkaar, raken ze elkaars terrein, observeren en ontdekken ze elkaars krachten en mogelijkheden. In de werkelijkheid is het verschil aanleiding tot naakte onverschilligheid. Het verschrikkelijkste verschil is de afwezigheid van wrijving en botsing; of de heimelijke, perverse wrijving en botsing. Daarover gaat Spike Lee’s Jungle Fever juist niet; het verschil wordt een motor in een voorspelbare, herkenbare en ondanks alles zeer charmante love story. Alles kan hier benoemd worden – zowel door de personages zelf, als door de regisseur. Het blijft ondanks alle schuttingwoorden, geweld en mislukking een sprookjesachtig verhaal waaruit de personages iets hebben geleerd, waarin de conflicten geen gat hebben geslagen in het leven. Dat gebeurde alleen bij enkele randfiguren – verslaafden meestal, waarvan Lee een gestileerde en demagogische evocatie geeft. Het negatieve is nooit saai en banaal in Amerikaanse films, zoals het, vrees ik, in de werkelijkheid wel degelijk is.
Conservatisme
Hier verschijnt geen alternatieve filmcultuur. Spike Lee illustreert de blijvende vitaliteit (en beperking) van de Amerikaanse film. Die heeft altijd het management van de diversiteit ingehouden. Dat is de basis van haar “conservatisme”, de basis ook van haar illusies – maar het is vooral de basis van haar maatschappelijke creativiteit, haar immense culturele rol. De Amerikaanse film is effectief in haar adviezen.
Wij in Europa hebben een heel andere invalshoek met betrekking tot het rassenverschil. Tot voor kort was het meer een princiepskwestie dan een dagelijks probleem van ontmoetingen, blikken, klanken en kleuren. Juist daarom doen we vanzelf een beetje meesmuilend over de praktische ontmoetingen, de burenruzies en scheldpartijen in bars, waartoe het rassenverschil zich in Amerikaanse films lijkt te beperken. Maar juist dat is ook heel mooi. Een van de sterkste rollen in Jungle Fever is die van Paulie, houder van een bar, tevens tabaks- en krantenwinkel [in werkelijkheid gaat het om een snoepwinkel, n.v.d.r.], waar zowel Italianen als zwarten klant zijn. Hij is met zijn fragiele mineurtoon, zijn beperkingen en zijn moed, zijn principes en het tekortschieten daartegenover het prachtige spiegelbeeld van de veel voorspelbaarder hoofdintrige. Zou je zulk een figuur in Europa ooit kunnen bedenken? Zo’n ontroerende illustratie van goede wil, van heldere principes en genuanceerd beoordelingsvermogen? Hij is de ideale Amerikaan: tegelijk simpel en complex.
Wij in Europa missen die pragmatische basis; wij verabsoluteren het verschil in een ideologie. Verbaasd en ongelovig kijken we naar het Amerikaanse spektakel: zou het zo eenvoudig kunnen? En wellicht is het op dat moment dat we de schoonheid van de film, van zijn acteurs, van zijn brokkelige klank en scèneopbouw, ritme en enscenering onder ogen krijgen. Zou deze filmcultuur zo levend zijn omdat ze niet alleen problemen ziet, maar er ook oplossingen voor onderkent en dus, hoe dan ook, gelukkig is? Het is van dat geluk (buiten iedere ideologie) dat ook Spike Lee getuigt.
Beelden uit Jungle Fever (Spike Lee, 1991)
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in Kunst & Cultuur, jaargang 24, oktober 1991.
Met dank aan Reinhilde Weyns en Bart Meuleman
Met steun van LUCA School of Arts, LUCA.breakoutproject