Razzia sur la chnouf

Razzia sur la chnouf

One of the definitive policiers of the 1950s, adapted from his own novel by Auguste Le Breton (Rififi) and directed with nocturnal grace by Henri Decoin. Jean Gabin is the veteran gangster who returns from a sabbatical in the States with some new ideas for re-establishing his drug-peddling operations in Paris. (MoMA)

 

Another SHOCKER by the author of Rififi!

Starkly real!

The picture injects enough sex to reassure foreign film fans that they are not witnessing a documentary!

Raw, red cinematic meat!1

 

« Ce film fait apparaître à la lumière crue de la vérité, un milieu violent, implacable, et jusqu'ici inconnu. Les auteurs estimeraient leur but atteint si les images qui vont suivre devaient mettre en garde ceux qui par faiblesse ou ignorance, risqueraient d'être un jour les victimes de ce redoutable fléau : “LA DROGUE”. »

“This film portrays, in the harsh light of day, a violent, implacable, hitherto unknown underworld. The authors feel their work is done if this motion picture warns those who, through weakness or ignorance, might one day become victims of this terrible scourge known as DRUGS [sic].”

Opening titles of the film

 

« Pourtant Decoin annonce la couleur avant même le début du film. “Dans la tradition du film socio-policier de l’Amérique des années 30 (Scarface, Public Enemy…), l’œuvre de Decoin débute par un carton explicatif : il s’agit pour les auteurs, de dénoncer, avec tout le réalisme requis, le “fléau de la drogue” et les agissements des trafiquants. En réalité, cette bonne volonté messagiste, rappelée çà et là en cours d’intrigue, fera surtout office de blanc-seing : comme chez Hawks ou Wellman, la profession de foi avalise certaines audaces singulières, tant narratives que formelles. Car, en expliquant le démantèlement d’un réseau criminel par les mauvais coups du policier qui s’y est infiltré, Razzia sur la chnouf ne propose rien d’autre à l’approbation générale qu’une trahison impunie. (…) Peu de films noirs avant [Jean-Pierre] Melville auront à ce point souligné les équivalences complexes du traître et du héros. »

Philippe Carcassonne2

 

« Jean Gabin est le héros tragique du cinéma contemporain. (...) Depuis [la guerre], Gabin a changé, il a vieilli, ses cheveux blonds sont cheveux blancs, son visage s'est empâté. Au cinéma, disions-nous, ce n'est pas le destin qui prend un visage, mais un visage qui révèle son destin. Celui de Gabin ne pouvait rester identique à lui-même, mais il ne pouvait non plus échapper à une mythologie aussi solidement établie. »

André Bazin3

 

Razzia sur la chnouf was anno 1955 binnen het misdaadgenre behoorlijk uniek en vernieuwend. Voor het eerst in een Franse film werd op realistische en gedocumenteerde wijze de sluier gelicht over het wereldje van verdovende middelen, een quasi parallelle, gesloten wereld met zijn eigen codes, regels en sancties [chnouf is argot voor heroïne]. Je zou daarom Razzia sur la chnouf ook een docu-fictie avant la lettre kunnen noemen. (...) [C]hef-op Pierre Montazel (vers gerekruteerd van Jacques Beckers Touchez pas au grisbi) [kan] in de trieste nachtelijke straten van Parijs en in de afdalingen in de helse kroegen en bars waar junkies zich ophouden zijn passie voor tegenlicht naar believen uitleven. (...) Het predicaat ‘documentair’ moet natuurlijk met een relativerend korreltje zout genomen worden: in de jaren vijftig golden andere normen voor wat als ‘levensecht’ wordt ervaren. Bovendien wordt een en ander ook geromantiseerd en filmisch in de verf gezet, [zoals] de tedere liefde van de gezette Jean Gabin voor een fris jong blaadje (Magali Noël). Dramatisch heeft de film zelfs iets gekunsteld, vooral dan in de finale coup de théâtre.

In een zeldzaam toegeeflijke bui wat het werk van Decoin betreft, schreef Godard over La chatte (1958) dat de film getuigde van ‘une certaine sobriété non dépourvue de noblesse.’ Hetzelfde zou je kunnen zeggen over Razzia sur la chnouf, een van de sterkste films van Decoin, een regisseur die zeker meer erkenning verdient dan hij nu heeft. Meer nog, van alle Franse regisseurs die bij het aantreden van de nouvelle vague eind jaren 50, begin jaren 60 aan de kant werden gezet (Julien Duvivier, René Clément, Claude Autant-Lara, Jean Delannoy en zelfs Henri-Georges Clouzot), blijft Decoin de meest miskende. Als regisseur was Decoin een beetje op Amerikaanse leest geschoeid: geen auteur met een eigen kijk op de wereld (en op de cinema), wel een vakman die soepel van het ene genre naar het andere stapte, zonder bekommerd te zijn om enige eenheid van stijl – de reden ook waarom hij door de nieuwe generatie uitgespuwd werd. (...) Tijdens een verblijf in Hollywood in 1938, bestudeert hij hoe zijn collega’s in Hollywood te werk gaan, met als motto: de echte mise-en-scène is deze die je niet ziet. Tot zijn beste werk horen zeker zijn drie Simenon verfilmingen: Les inconnus dans la maison (1942), L’homme de Londres (1943) en vooral zijn meesterwerk La vérité sur bébé Donge (1951) waarin [zijn ex Danielle] Darrieux een van de grootste rollen uit haar lange carrière speelde.”

Patrick Duynslaegher4

  • 1Taglines for the U.S. posters of Razzia sur la chnouf.
  • 2Philippe Carcassonne, “Trois hommes du milieu,” Cinématographe, 63 (1980), 38.
  • 3André Bazin, “Jean Gabin et son destin,” Qu'est-ce que le cinéma? (Volume 3) (Paris: Les Editions du Cerf, 1961), 81. Originally published in Radio-Cinéma-Télévision, October 1, 1950.
  • 4Patrick Duynslaegher, “Razzia sur la chnouf,” Film Fest Gent, 29 januari 2018.
FILM PAGE
UPDATED ON 17.11.2019